100-jarige Alice Spiekerman-May over de oorlog, tafeltennis en het Sloterpark

Algemeen
Dagelijks bestuurder Sandra Doevensdans en de jarige Alice Spiekerman-May.
Dagelijks bestuurder Sandra Doevensdans en de jarige Alice Spiekerman-May. (Foto: Brandeisfotografie )

NIEUW-WEST - Ze is gelukkig, besluit Alice Spiekerman na het gesprek met dagelijks bestuurder Sandra Doevendans en de Westerpost. Voor ons zit een eeuw geschiedenis, netjes aangekleed (“dankzij die lieve mensen van de Thuiszorg”) en met een zakdoekje voor de moeilijke momenten erbij. Een en al tevredenheid en bij de tijd straalt de honderdjarige uit. En dat blijkt te kloppen. “Appen is soms handiger dan bellen.”

Shirley Brandeis

Rustig doorgaan met ademhalen en af en toe een rondje door het Sloterpark. De nog redelijk nieuwe dagelijks bestuurder weet de belangrijkste vraag van de Westerpost te stellen. Wat is het geheim van zo’n lang leven? Het zijn ook genen en geluk, merken we tijdens het gesprek. Alle broers en zussen uit het gezin van tien kinderen bereikten een hoge leeftijd. Tante Grace werd zelfs bijna honderdtwee. Het nageslacht is groot bij de familie May, een Engelse naam vanwege haar uit Engeland gevluchte overgrootvader die in België een bestaan opbouwde. Zijn zoon, de grootvader van Alice Spiekerman-May, vertrok naar voormalig Nederlands-Indië.

Jappenkampen overleefd

Bij de geboorte van het tiende kind, Alice was toen vier jaar jong, liet haar moeder het leven. De foto naast de bank herinnert aan haar en haar negen oudste kinderen. Zoon Flip somt met gemak alle namen op. Een Indische moeder en West-Europese vader leverde een mengeling van kleur op in het gezin. Haar witte huid liet anderen altijd denken dat ze Nederlands was. “We waren blank en daardoor de vijand in de ogen van de Japanners.” Toch zette Alice May pas in 1946 voor het eerst voet op Hollandse bodem. “Nadat we de Jappenkampen, waar ik als verpleegster werkte, hadden overleefd, ging ik met de Johan van Oldenbarnevelt naar Nederland. Daar kwam ik op 14 februari 1946 op de Javakade in Amsterdam aan.”

Een knuffel

Een eeuw geschiedenis herbergt ze in zich. Niet de oorlog van hier, maar die van daar maakte ze mee. Een oorlog die haar ongeschikt maakte voor de verpleging, wegens het oplopen van een tropische ziekte in het kamp. Die haar familie uiteen liet vallen. Zij kwam naar Nederland, anderen gingen naar Nieuw-Guinea. Een oorlog die een broer van haar wegnam bij de Slag om de Javazee. 

Ze is als een tennisballetje. Ze stuitert altijd weer terug.

Zij die overleefden, herinnerden zich een leven lang de zware oorlogsjaren. De een zat in een kamp (“in de hitte werken was de hel”), de ander bij de Birma Spoorlijn, de Sumatra Spoorlijn of in de kolenmijnen, waar onder de grond de klap van de atoomboom op Hiroshima werd gevoeld. Op dit moment in het verhaal, waarvan ze weet dat ze het moet vertellen om volgende generaties hopelijk ervan te laten leren, heeft ze haar zakdoek nodig. Ze verontschuldigt zich. De wethouder geeft een knuffel.

Klap met een batje

Na een moeilijke start in Amsterdam, waar de Indische gemeenschap vanwege de grotere hoeveelheid distributiebonnen werd uitgemaakt voor ‘dubbelebonnenvreters’ en Indische vrouwen verweten werd dat ze de Nederlandse mannen afpakten, werd het met de jaren toch rooskleuriger. Een klap met een tafeltennisbatje veranderde haar leven. “Ik werkte op een verzekeringskantoor, bij de Hollandsche Sociëteit van Levensverzekeringen, en we ondernamen af en toe gezellige activiteiten met collega’s.” Tijdens een potje tafeltennis sloeg collega Piet Spiekerman per ongeluk met zijn batje op haar hand. Om het goed te maken, nam hij haar mee naar de film. “En zo is het gegroeid.” Ze trouwden in 1954, toen er een woning aan de Jozef Israëlskade voor hen beschikbaar kwam. Elly, Greetje en Flip werden er geboren.

Ze woont nog altijd zelfstandig in Osdorp, waar het gezin vanuit Zuid in 1962 naartoe verhuisde. “Het was kaal rondom ons huis en je hoorde de hele dag de heipalen de grond inbeuken,” vertelt zoon Flip, die er als tweejarige kwam wonen, met een glimlach. “Anderen ergeren zich aan dat geluid, mij herinnert het aan vroeger.” Het was de gelukkigste tijd van haar leven, vertelt Alice Spiekerman. “Het gezinsleven, de huiselijkheid.” Terwijl haar echtgenoot zich boog over de polissen, zorgde zij voor alles in en rond het huis.

Alleen verhuisde ze in het jaar 2000 naar haar huidige huis, waar ze dankzij Thuiszorg (“dat zijn zulke lieve dames!”) en de familie zich kan redden op deze leeftijd. Ze geniet van de achterkleinkinderen. “Als ik hun foto’s alleen al zie, word ik blij.” Ze appt fervent mee in de familiegroepsapp (“dat is soms handiger dan bellen”) en weet de emoji’s te vinden. “Iedereen kan bij haar terecht,” vertelt zoon Flip. Ze laat zich graag in de rolstoel rondrijden in het Sloterpark naast haar huis. Het herinnert haar aan de schoonheid van de natuur in het voormalige Nederland-Indië, waar het nog echt donker was, haar broer de sterrenbeelden benoemde en ze in de Nederlandse zomermaanden bij het kacheltje dat haar vader had laten overkomen zaten, omdat het koud was.

Als een tennisballetje

Het leven, de veranderende wereld. Het is zoetjes aan verlopen, zegt ze. Ze blijft graag op de hoogte van het nieuws, al wil ze de details niet altijd meer weten. “Ze is als een tennisballetje,” zegt zoon Flip. “Ze stuitert altijd weer terug, wat er ook gebeurt. Ze is niet stuk te krijgen.” Al vindt ze het wel genoeg, ze is inderdaad nog niet stuk te krijgen. Maar ze weet dat ze over niet al te lange tijd het geschiedenisstokje doorgeeft aan hen die na haar kwamen en komen. Tot die tijd geniet ze van wat de dag brengt.