Column: Stem in de Stad als leefgemeenschap

Column
Debbie Klaassen
Debbie Klaassen (Foto: Aangeleverd)

Al een half jaar werk ik als coördinator bij het Aanloopcentrum. Toen ik klein was wilde ik stewardess worden. Op de middelbare school wilde ik het ontwikkelingswerk in als arts, maar voor beta-vakken bleek ik geen talent te hebben. In mijn studietijd in de jaren ’90 was de Pauluskerk in Rotterdam veel in het nieuws. Ik bewonderde dominee Visser die van de kerk ook een opvang maakte voor drugsverslaafden en dak- en thuislozen.

Nu ben ik dankbaar dat ik bij Stem in de Stad kan werken. Net zoals de Pauluskerk is Stem in de Stad een diaconaal centrum, maar er zijn ook verschillen. Haarlem is kleiner en iets minder rauw dan een stad als Rotterdam. Veel van de gasten van Stem in de Stad hebben het om uiteenlopende redenen zwaar in hun leven.

En ook bij ons is de werkelijkheid met regelmaat rauw. In de tijd dat ik er werk zijn er al een aantal gasten overleden. Door de vaak moeilijke levensomstandigheden overlijden onze gasten vaak op een veel jongere leeftijd dan de gemiddelde Haarlemse burger.

Leefgemeenschap

Bij een sterfgeval laat het Aanloopcentrum altijd zien ook een leefgemeenschap te zijn. Er wordt gerouwd. Aan het gemis proberen we zoveel mogelijk met behulp van rituelen uiting te geven. Zo wordt er aan het begin van elke werkdag een kaars aangestoken bij onze zogenaamde herdenkingszuil. Daar hangt van elke overleden gast een foto, met diens naam en de overlijdensdatum erbij genoteerd.

In de afgelopen maanden voelde ik mij af en toe als coördinator machteloos en daardoor akelig. Dan wilde ik zo dat het leven van een gast anders zou verlopen, dan dat in werkelijkheid gebeurde. Van de winter lag ik er een keer ’s nachts van wakker. Ik had overdag een slaapzak uitgedeeld aan een kwetsbare gast. Ik vroeg mij af of diegene de bitterkoude nacht kon overleven buiten.

In het algemeen probeer ik zoveel mogelijk zulke gevoelens te relativeren. ‘Iedereen beloopt zijn eigen levenspad. Je kunt het pad van een ander niet lopen voor diegene. Je kunt hoogstens een stuk meelopen op de weg, als die ander dat tenminste prettig vindt.’ Die gedachtegang volg ik dan graag om mijn onmacht te temperen.

Yes!

De ochtend erop zag ik de dakloze gast in het Aanloopcentrum om een kop koffie vragen. ‘Yes!’, dacht ik opgelucht. ‘Hé hallo!’ riep ik opgewekt tegen diegene. En ik ging weer verder met het werk dat ik op dat moment aan het doen was.

Debbie Klaassen, coördinator Ontmoeten