Column Marcel van Stigt: Wij mannen

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Twee jaar lang was ik de coronadans ontsprongen. En toen sloeg dat dekselse virus toch toe. Belabberd, futloos, hoesten. Eerst dacht ik nog dat mijn oude, vertrouwde astmaklachten weer de kop op hadden gestoken. Maar toen mijn dochter en haar vriend corona bleken te hebben, heb ik er toch maar even een zelftest bij gepakt. En verdomd: niet alleen boven, maar ook beneden verscheen een streepje dat zich steeds scherper aftekende. Positief!

Zo voelt dat dus, corona. Wist ik dat ook weer. Vervelend, maar na een week was het best te doen, al werkte ik wel op halve kracht. 

Nee, dan die periode na de geboorte van onze zoon, ons tweede kind, zeventien jaar geleden. Dát was pas zwaar. Ik werd getroffen door een dubbele longontsteking. Maar ja, vrouw en eerste kind moesten worden ontzien en verzorgd en ik moest aan de bak. Het werd regelmatig zwart voor mijn ogen. Ik sliep – nou ja, sliep… - beneden met mijn zoon op de bank, zodat ik hem drie keer in de nacht zijn flesje kon geven en kon verschonen zonder de rust in huis te verstoren. Eenmaal deels uit zijn rompertje gepeld en ontdaan van zijn volle luier liet hij standaard een grote straal urine los, waardoor hij geheel nat werd. Altijd weer. Op een zeker moment riep ik nog: ‘Niet nu! NIET NU!’, terwijl ik zo snel mogelijk een schone luier uit het pak griste, maar daar trok hij zich niets van aan. En dus stond ik om kwart voor vier in de nacht, tollend van de slaap, mijn zoon helemaal uit te kleden, te wassen en weer aan te kleden. 

Na de geboorte van onze dochter, achttien maanden eerder, had ik het eigenlijk ook al zwaar. Drie maanden lang darmkrampjes, elke nacht. (Mijn dochter, niet ik.) De roze bril die moeders en ik aanvankelijk droegen lag toen al in een la van het nachtkastje. Met een hoofd vol stopverf en benen die aanvoelden alsof er nat zand in was gestort zwalkte ik door het huis, regelmatig steun zoekend bij een muur.

En dan die kraamverzorgster. Geen spatje compassie. Dat begon de eerste ochtend al, toen ze met de reservesleutel het huis binnentrad, via de trap naar de slaapkamer liep en haar hoofd om de deur stak. “Goeiemorgen. Ik kom zo weer boven met thee en beschuit.”

Een zonnestraaltje brak door het gitzwarte wolkendek. We schikten de kussens in onze rug en gingen er lekker bij zitten. De kraamverzorgster kwam binnen met een dienblad. Eén bordje met een beschuitje met aardbeienjam en één kopje thee. Niet voor mij.

Nog twee keer trapte ik er daarna in. De eerste keer toen de kraamverzorgster vroeg wat voor lunch ze moest klaarmaken. “Drie volkoren boterhammen met kaas en rooibosthee”, riep ik meteen enthousiast. Ze keek me alleen maar even met opgetrokken wenkbrauwen strak aan.

De tweede keer benaderde ze me een stuk vriendelijker. “Koffie?”, vroeg ze.

“O, ja, heerlijk”, antwoordde ik.

“Mooi”, zei ze, “zet dan meteen voor je vrouw en mij ook een bakkie.”

Nee, wij mannen hebben het niet altijd makkelijk.