Column Marcel van Stigt: Liever een oliebol

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

In mijn woonplaats Purmerend woedt de voorjaarskermis en die laat ik lekker aan mij voorbijgaan. Ik heb er niets te zoeken.

Als kind liep ik er ook al niet warm voor. Al dat gezwier en gezwaai - doodeng vond ik het allemaal. De glijbaan op het schoolplein was voor mij al te spannend. Zo’n gierende maagstreek – ik was er simpelweg niet tegen bestand. 

Het doet me ook denken aan de gymlessen in mijn schooltijd. In het wandrek klimmen, boven er overheen stappen en via de andere kant weer naar beneden, dat ging nog wel. 

Touwklimmen ook, al vond ik drie meter wel hoog genoeg, dan liet ik me langzaam maar zeker weer zakken.

De ringen vond ik het ergste van alles. Daar moest je dan in gaan staan en dan mocht een medeleerling duwen. “Niet te hard, hoor”, zei ik nog, zo luchtig mogelijk, maar met trillende benen. Het was vragen om problemen. Duizend doden stierf ik terwijl ik met een rotvaart heen en weer slingerde. 

Alle reden dus om het stuntwerk op een kermis te vermijden. De enige attracties die mij aanspraken waren de oliebollenkraam, suikerspinnenstand en snackwagen. Daar werd ik dan weer niet misselijk van.

Later moest ik er toch aan geloven. Ik was vader van twee jonge kinderen en die wilden dolgraag met mij en moeders naar de jaarlijkse kermis in het dorp waar we woonden. Een keihard “Nee!” heeft dan geen schijn van kans. 

Gelukkig had moeders meer bravoure dan ik. Zij stapte met de kinderen het reuzenrad in en zelf durfden ze gewoon, zonder begeleiding, in zo’n huiveringwekkende Jumbo Carrousel of Booster Maxxx. Zo kon ik mooi en bijzonder laf aan de kant blijven staan. Er moest toch ook iemand op de spullen letten? Nou dan!

Nee, dan die keer dat ik in een onverklaarbare onbezonnen bui een neefje spontaan trakteerde op een dagje Duinrell. 

In het begin leek er helemaal niets aan de hand. Maar toen zag hij de populaire kikkerachtbaan en trok hij me mee.

Shit!, schoot het door me heen. 

Ik heb al mijn moed verzameld en ben ingestapt. De rit heb ik krampachtig uitgezeten. Met wijd opengesperde ogen, angstvallig ingehouden adem en mijn handen zo stevig om de stang geklemd dat mijn knokkels wit uitsloegen. Ik gilde harder dan alle kinderen samen. En mijn neefje maar denken dat ik dat voor de lol deed. 

De kinderen sloten na afloop met hun ouders meteen weer achteraan in de rij. “Nóg een keer!”, klonk het uitbundig. Mijn neefje voegde zich bij hen. Maar nóg een keer, dat kon ik echt niet opbrengen.

“Nee, jongen”, zei ik onverbiddelijk, “niet nog een keer.”

Mijn neefje moest even iets wegslikken, maar accepteerde het. Daarin stond hij nogal alleen. Enkele moeders hadden het gehoord en keken me meewarig en zelfs vijandig aan. Een vader schudde zijn hoofd. “Oliebol!”, wierp hij me smalend toe.

Nou ja, dacht ik, terwijl ik mijn schouders ophaalde en wegliep, ze mogen ervan vinden wat ze willen, maar ik pas voor nog zo’n helse rit.

Dan liever een oliebol.