Column Marcel van Stigt: Ik en mijn HEMA-worst

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

De zon laat zich steeds nadrukkelijker zien, de temperatuur stijgt en dus maak ik mij op voor een van de grootste vormen van waterpret die ik ken: dobberen. Een zwemliefhebber ben ik niet, na een kwartiertje houd ik het meestal voor gezien, maar dobberen, dat is van een geheel andere orde.

Zorgvuldig heb ik de kloeke, opblaasbare HEMA-worst bewaard die mijn ex ooit voor me heeft gekocht. Daar ben ik haar nog steeds bijzonder dankbaar voor. Want dit attribuut, dat is nou echt iets voor mij. Het staat garant voor uren onbelemmerd dobberplezier. 

Er zijn twee opties: ik kan achterover hellen en er met mijn rug tegen leunen of hem omdraaien en er op mijn buik op liggen. Het is maar net waar ik de voorkeur aan geef.

Dobberen gaat helemaal vanzelf en dat spreekt me bijzonder aan. Meegaan met de stroom, sowieso een levensmotto dat ik hoog houd.

Toch moet ik wel een tikkie alert blijven en zeker niet in slaap sukkelen, een risico dat altijd op de loer ligt. Het gevaar van afdrijven is immers levensgroot. Als ik niet oppas, neemt een verraderlijke onderstroom mij onverhoeds mee, beland ik, vèr van de kust, in open zee, raak ik op de Wadden verzeild tussen een groep zeehonden, of spoel ik aan op een onbewoond eiland. Dan moet de Reddingsbrigade of Marine mij opsporen en in veiligheid brengen. Dat wil ik ze niet aandoen - en het thuisfront evenmin.

Gelukkig kan ik dit gemakkelijk voorkomen. Het licht aantikken van een boei met mijn grote teen volstaat. Dan duw ik mezelf speels weer de juiste kant op. Echt, het is helemaal niet zo ingewikkeld.

Lastig is het wel als het om mij heen wat druk is. Zoals vorige zomer, in het Hemmeland bij Monnickendam. Toen wist ik me omgeven door tientallen ouders met kinderen, maar ook met enkele bejaarde badgasten. 

In principe manoeuvreer ik soepel om zwemmers heen. Het is een vaardigheid die ik me eigen heb gemaakt. Maar af en toe sloot ik landerig de ogen en dat was niet zo handig. Ik schoot wakker toen mijn hiel een object raakte dat niet zo meegaf: een hoofd in een bloemetjesbadmuts. De dame in kwestie ging gorgelend kopje onder en kwam proestend, met een gevaarlijk rood hoofd en verwilderde ogen boven. Dat ik even vriendelijk naar haar zwaaide en mijn duim opstak leek ze niet helemaal op prijs te stellen.

Daarna knalde een tennisbal tegen mijn achterhoofd. Een paar tieners waren aan het overgooien en de bal was uit de koers geraakt. Geen probleem. Het is geven en nemen in het leven.

Het waren de enige twee incidenten. Maar door de warme zonnestralen, het verkoelende briesje over mijn kale kruin en het onbekommerde dobberen heb ik vooral enorm genoten. Geluk zit in kleine dingen. Dat ervaar ik op dat soort momenten. 

De zomer moet nog beginnen en ik zit me enorm te verkneukelen. Ik haal een dezer dagen mijn HEMA-worst, mijn trouwe metgezel, tevoorschijn en zodra de temperatuur het toelaat, spoed ik mij naar het water.