Column Marcel van Stigt: Beet!

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Langs de Kanaaldijk zat een man te vissen. Starend naar zijn dobber, thermoskan en broodtrommel naast hem op de grond. Heerlijk lijkt me dat. Lekker aan het water in het zonnetje, beetje wegmijmeren, en dan vooral niets vangen. Met die insteek heb ik me ooit gewaagd aan een dag zeevissen, een bedrijfsuitje. Het liep anders dan gewenst.

Vanuit Den Oever vertrok de boot rond acht uur in de ochtend richting open water. Aan boord negen geestdriftige collega’s, een kapitein, een visinstructeur en ik. Boven onze hoofden een blauwe hemel en warme zon. Zeer aangenaam.

Maar nu alleen nog vissen. Daar had ik he-le-maal geen zin in. Niet dat gewurm met wormen en al helemaal geen gesodemieter met een glibberige vis die ik van een haak moet halen.

De beste optie was om het haakje ongemerkt zonder aas in het water te laten zakken. Geen aas, geen vis. Een gulden regel in de sportvisserij. 

Nadat de instructeur mij had uitgelegd hoe ik mijn hengel moest uitwerpen zonder dat het haakje zich in mijn kraag zou vastzetten, wees hij op een plastic bakje, waar ik uit een bijzonder onsmakelijk ogende wriemelende massa een worm moest pakken om aan mijn haakje te bevestigen. 

Ik dankte hem voor de instructies, riep iets in de trant van “Nou, en nu maar hopen dat ik iets vang!” en zodra hij zich omdraaide liet ik draad en haakje – zonder aas – een sierlijke worp beschrijven. Het haakje verdween in het water en ik maakte me op voor een fijne dag in de zon. 

De instructeur liep heen en weer, sprong bij waar nodig en stak duimen op naar collega’s die de eerste vissen binnenhaalden. Zodra hij bij mij in de buurt was, zorgde ik ervoor dat hij een binnensmondse, verbeten vloek nét kon horen. “Verdómme, waarom vang ík nou niks.” 

“Kop op! Jouw moment komt heus nog wel!”, moedigde hij me aan.

Het duurde tot vier uur voordat mijn bedrog werd ontdekt.

“Laat me eens even kijken”, hoorde ik ineens achter me. Ik was de enige zonder vangst en hij gunde mij een vis. Voordat ik mij kon verweren pakte hij mijn hengel en haalde hem op. 

“Ja, hè hè, er zit helemaal geen aas aan je haakje!”

“O?”, reageerde ik quasi verbaasd. “Hoe kan dat nou? Misschien eraf gevallen?”

Hoofdschuddend greep hij in een bakje wormen, prikte er een aan het haakje – er liep rood vocht over zijn vingers – en gaf de hengel aan mij terug.

“Zo. We gaan bijna terug, dus het kan nog net. Succes!”

Ik hoopte vurig dat ik op tijd de kant zou halen en ik mijn hengel schouderophalend en met een blik vol teleurstelling zou kunnen inleveren. Het gebeurde niet. Al na vijf minuten werd er lichtjes, maar hard genoeg, aan mijn hengel getrokken en kwam de draad strak te staan.

“Beet!”, riep de instructeur grimmig. Hij stond met de handen in de zij achter me.

Met tegenzin haalde ik mijn hengel op. Een grijs-witte, platte vis spartelde me tegemoet.

Bot gevangen. Toch nog.