Column Marcel van Stigt: De Ouwe Rups

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Rodi Media/MvS)

Het is op 4 oktober weer Dierendag en dat doet mij terugdenken aan Kwebbel. De Basset Hound - type uit de hand gelopen teckel, hangoren die over de grond slepen, permanent droeve blik - kwam in huis nadat Foxterrier Billy was ingeslapen.

De toen nog kleine kinderen gingen mee om haar op te halen in het asiel. Na hun goedkeuring tilden we de hond via de vijfde deur in de achterbak - zelf stak ze geen poot uit – en reden we naar huis. Eigenlijk heette ze Pebbles, maar mijn dochter had alleen de klinkerklanken in haar hoofd en combineerde die met een van de personages uit de kinderserie rond Kabouter Plop. “Zit je goed, Kwebbel?’’ informeerde ze terwijl ze omkeek naar onze passagier. De hond keek haar stoïcijns aan. Wat voor naam ook, luisteren zou ze sowieso niet.

Dat was nou net het probleem van de vorige eigenaresse, die haar met een zucht van verlichting bij het dierenasiel had achtergelaten. 

Al snel snapte ik wat ze bedoelde. Wij wilden Kwebbel aanleren ‘s nachts in haar mand te slapen en niet op de bank, want die zouden we dan na verloop van tijd bij het grof vuil kunnen zetten. Maar ze wilde per se op die bank slapen en deed dat dus gewoon. De boel barricaderen, aluminiumfolie neerleggen – het maakte allemaal niets uit. 

Kwebbel - ik noemde haar De Ouwe Rups - was vooral gericht op eten. Boterhammen, koekjes of snoep onbeheerd ergens laten liggen? Dat ging binnen tien seconden schoon op. Zelfs al lag het op een aanrecht. Zo’n Basset Hound mag dan immers wat log, traag en sloom zijn, als het om eten gaat, komt er ineens heel veel dynamiek in. Ik heb Kwebbel één keer op heterdaad betrapt: ze stond op haar achterpoten, had zich als een trekdrop uitgerekt en haar voorpoten op het aanrecht gelegd. Zo kon ze zich gemakkelijk te goed doen aan mijn boterhammen die ik klaar had gelegd. 

Meer mysterieuze verdwijningen heb ik meegemaakt. Zelfs een pakketje brood dat ik in mijn tas had gestopt om mee naar mijn werk te nemen. Mijn tas stond op de keukenvloer, ik pakte mijn jas van de kapstok en eenmaal terug lag er op de grond een vernield, leeg boterhammenzakje. De dader keek me, nog nasmakkend, nietsvermoedend aan. 

Ook een aannemer die voor een verbouwing thuis bij ons aan de slag was, moest het zonder zijn pakketje brood stellen. Hij had het op de bovenste tree van een keukentrap gelegd. Toen hij nog wat gereedschap uit zijn auto pakte en terugkeerde leek zijn lunch in het niets opgegaan. 

Ik ben er daarna heel alert op geworden. Niet dat ik etenswaren in een hermetisch afgesloten kluis bewaarde met een code die ik regelmatig veranderde, maar ik zorgde er wel voor dat er nooit meer ergens eten buiten mijn zicht bleef liggen. Ik heb dit lang volgehouden, het had zich genesteld in mijn systeem. Het gebeurde me zelfs als ik elders had gegeten. Dan checkte ik voordat ik naar huis ging toch nog even of alles was opgeruimd. 

Pas lang nadat Kwebbel in onze tuin lag begraven heb ik dit mezelf afgeleerd.