Column Marcel van Stigt: Dode dieren komen hier niet binnen

Column
Coos op haar uitkijkpost.
Coos op haar uitkijkpost. (Foto: Rodi Media/MvS)

Goed nieuws: de merel maakt een comeback. Dat blijkt uit de landelijke tuinvogeltelling die afgelopen weekend heeft plaatsgevonden. Overal in ons land, van Abbekerk tot Zierikzee, zijn meer merels gespot dan voorheen. 

Het is mij ontgaan. Anders had ik vast en zeker de gehele zaterdag en zondag in de huiskamer voor het raam gezeten, thermoskan koffie bij de hand, en natuurlijk een pen en notitieboekje. De wedstrijd Excelsior tegen ons aller Ajax zou ik wel aanzetten, maar slechts zijdelings volgen. En maar spieden, speuren, loeren en turven. 

Toch ben ik bang dat de regel ‘merels’ leeg zou blijven. Volgens mij houden zich in onze tuin geen merels op, hoe graag ik het ook zou willen. Alleen pimpelmeesjes en een enkele ekster. Ik heb het nog nagevraagd bij mijn vriendin, die weinig ontgaat. Zij bevestigde mijn vermoeden: geen merels in onze tuin. 

We hebben nog een bewoner in huis die erg op dit soort dingen let. Poes Coos. Ze resideert vaak op het plateautje op haar krabpaal en dat biedt een riant uitzicht op de tuin. De ene keer dat de kat van de buren op ons terrein komt snuffelen trekt ze hooguit een wenkbrauw op. Dat vindt ze allemaal best. Maar met vogels ligt dat anders. Een ekster die op de schutting landt, een pimpelmeesje dat het vogelhuisje aan de muur inspecteert – ja, dan veert Coos op en begint ze vervaarlijk te piepen en te blazen. Ze komt ook regelmatig buiten, maar ik heb haar nog nooit gezien met een spartelend vogeltje in haar bek. 

Nee, dan een paar jaar geleden, toen ik nog in een landelijk dorpje woonde. 

Er liepen bij ons twee katten rond, Sjors en Beertje, en die hebben een bont dierenassortiment bij elkaar verzameld. Sjors kwam regelmatig met een musje binnen, dat – op het snaveltje na - schoon op ging. Ook heb ik het meegemaakt dat een vogel, waarvan het merk mij niet duidelijk was, op hoge poten door de opengeslagen achterdeuren binnen kwam rennen met Sjors achter zich aan. Mijn poging om het arme dier te ontzetten strandde. Ik was niet snel genoeg.  

Beertje – klein van stuk – heeft zich ooit door het kattenluikje gewrongen met een duif overdwars in zijn bek. Nog zie ik de verbijsterde blik van de duif voor me; hij had zich de dag heel anders voorgesteld. 

Ook molletjes, muizen – en jawel – ratten moesten eraan geloven. Ooit kwam ik mijn driejarige dochter een welterustenkusje geven. Toen ik weer naar beneden wilde lopen liep zei ze: “Pap, er ligt een rat onder mijn bed.” 

“Natuurlijk, meissie”, zei ik sussend. “Ga maar lekker slapen.”

Toch keek ik maar even. Er lag een rat onder haar bed, bebloed en zeer dood. Met een schep die ik haastig uit de schuur had gehaald, heb ik het slachtoffer opgepakt en buiten begraven.

Voor dit soort taferelen hoef ik nu niet bang te zijn. Dode dieren komen hier niet binnen. Dode merels zeker niet.