Column Marcel van Stigt: liefde overwint alles

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Gaat het door, die vleestaks? Dat wordt voor mij dan een dure grap, waar ik niet bepaald om kan lachen. Maar ik zal er geen kippenkluifje, speklapje of balletje gehakt minder om eten. Ik ben immers Bourgondiër met een chocoladehoofdletter ‘B’ en eet dolgraag vlees. Met name spareribs – bij voorkeur de voorgaande nacht gebadderd in een zoet-pittige marinade.

Lang geleden ben ik hieraan verslingerd geraakt. Het was het grote voordeel van mijn debuut in de journalistiek. Ik was aangenomen bij een krantenuitgeverij en in mijn proeftijd kreeg ik de redactie van een horecakrant toegewezen. 

Ik bezocht culinaire hotspots in en om Amsterdam en schreef verhalen over wat zij te bieden hadden. En ja, wil je daar een goed verhaal over kunnen schrijven, dan moet je daar natuurlijk wel blijven eten. En dus hopte ik van eetcafé naar brasserie en van brasserie naar viersterrenrestaurant. Het was met recht een ‘proef’tijd. 

Nooit zal ik vergeten dat ik aanschoof bij een Indiaas specialiteitenrestaurant in hartje hoofdstad om een vijfgangendiner te keuren waarin alle kenmerken van deze Oosterse keuken voorkwamen. Hartstikke leuk en lekker natuurlijk, ware het niet dat de eigenaar tegenover me aan het krappe tafeltje ging zitten en blééf zitten. Elke beweging van mijn vork van bord naar mond volgde hij met een enorme interesse en na bijna elke hap keek hij me vragend en vol verwachting aan. Het zweet liep in straaltjes langs mijn slapen en dat had niets te maken met de amper hittebestendige kruiden die de kok royaal had rondgestrooid. Maar het was werkelijk verrukkelijk en dat zag de eigenaar later terug in een lyrisch verhaal. 

Het was ook de tijd dat ik kennismaakte met het fenomeen onbeperkt spareribs eten. Menig restaurant adverteerde daarmee. Geloof het of niet, maar spareribs had ik nog niet eerder gegeten, zelfs niet beperkt. Bij ons thuis stond dat nu eenmaal nooit op het menu. 

Op die historische dag belandde ik ergens aan de Amstelveenseweg in Amsterdam in een nieuw restaurant dat zijn spareribs wilde aanprijzen. 

Ik wist werkelijk niet wat me overkwam.

Bij de eerste ribbetjes, omhuld door een pittige chilisaus en zo mals dat het vlees spontaan van de botten viel, was ik direct verkocht. Ik kon er geen genoeg van krijgen en liet herhaaldelijk een nieuwe voorraad aanrukken.

De serveerster kon er aanvankelijk nog smakelijk om lachen, maar begon op een zeker moment wat stuurs te kijken, want ze blééf maar naar de keuken lopen. Na de zesde gang stak de kok een bezorgd hoofd om de deur. Verzadigd was ik na de negende gang eigenlijk nog steeds niet, maar toen sommige gasten elkaar begonnen aan te stoten en steelse blikken mijn kant op wierpen, achtte ik het wijs om te stoppen. 

Zo bont als toen maak ik het nu niet meer. Maar de hartstochtelijke liefde die ik toen voor spareribs voelde, is altijd gebleven. En aangezien liefde alles overwint, kan ik die vleestaks eigenlijk wel hebben.