Column Marcel van Stigt: Een bijzonder weerzien

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Mijn moeder van tweeënnegentig woont sinds kort in het Korthagenhuis in Amsterdam-Noord en dat betekent voor mij een bijzonder weerzien. Niet met mijn moeder, want die zie ik al regelmatig, maar wel met de locatie waar ik ooit, ruim dertig jaar geleden, mijn eerste bijbaan had. Ik was keukenhulp.

Het weerzien is met name bijzonder omdat er in de loop der tijd weinig lijkt te zijn veranderd. De liften, waarmee de karren met eten – loeihete driehoekborden met bestek en een toetje op dienbladen - naar de diverse afdelingen werden bracht, de achteringang voor het personeel, de betonnen trap, en het zicht op de keuken, vanaf de ruime achtertuin. Hier stond ik soms vijf minuten af te koelen als het zomerde en in de keuken alle pannen tegelijk kookten – het effect van een Turks stoombad. Met mijn talent voor astma was ik daar niet erg tegen bestand. 

Maar wát een leuke baan was dat!

Elke zaterdag werkte ik er en ook in de zomer- en kerstvakantie bood ik mijn diensten aan. Ik moest het vooral van het ruige werk hebben. Dat hadden ze daar algauw in de gaten. Geen gepiel met bakjes rauwkost samenstellen, daar werd ik bloednerveus van, maar wel kippen vierendelen met een hakbijl, bloemkolen grof snijden, rode kolen door de snijmachine halen – dat soort dingen. En na afloop in een vliegende vaart de teruggekomen borden, schaaltjes, het bestek en de dienbladen door een grote vaatwasser jagen. 

Soms zat er een briefje van bewoners bij, met boodschappen die uiteenliepen van ‘Het was heerlijk!’ tot ‘Het was weer niet te vreten!’. Regelmatig waren de maaltijden onaangeroerd gebleven. Hier waren woorden overbodig. En tot slot met emmers vol sop en een bezem en trekker de gehele vloer laten blinken. 

Als rechtgeaarde Bourgondiër zat ik letterlijk dicht bij het vuur. Er werd ’s middags warm gegeten en nadat de laatste maaltijd via de lopende band in een van de karren was geschoven brak ook voor mij de lunch aan. Er werd ruim gekookt, dus er bleef voldoende over. Mijn lunch stelde ik met zorg samen: wat aardappels en groente voor het idee, maar vooral twee of drie kloeke gehaktballen en twee, nou vooruit drie toetjes.

Op een lege maag is het immers niet lekker werken.

De feestdagen waren met recht feestdagen. Er kwam dan vaak nasi op het menu te staan en daar wist ik wel raad mee; de stokjes saté gingen schoon op, de pan met pindasaus ging leeg.

Ook heb ik hier de basis gelegd voor het koken. De koks waren ambitieus en vonden het leuk om mij het een en ander bij te brengen. De kunst van het puree maken, bijvoorbeeld, maar vooral snijtechnieken. 

Eenmaal op mezelf heb ik lange tijd eerst nog bijna dagelijks een beroep gedaan op spareribslijnen, bezorgpizzeria’s en afhaalchinezen, maar daarna kreeg ik de smaak van het zelf koken te pakken. De aangereikte snijtechnieken pikte ik snel op.

Lol in het koken heb ik nog steeds - het is zelfs een grote passie geworden. Maar puree, daar houd ik niet van.