Column Marcel van Stigt: Alsof je in een achtbaan zit

Column
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

De Landsmeerse jeugd heeft zich vorige week in een scholenbasketbaltoernooi gestort. Het deed me terugdenken aan mijn eigen gymlessen als tiener, eerst op de Katholieke Mavo Noord en daarna gepromoveerd naar het Waterlant College in Amsterdam-Noord. Alle sporten kwamen wel een keer aan bod. 

Zolang we gingen voetballen – veldvoetbal buiten, paaltjesvoetbal binnen - vond ik het allemaal best. Volleybal was ook nog wel te doen, maar daarmee hield het echt wel op. 

Honkballen vond ik bijvoorbeeld he-le-maal niks. Als slagman ben ik er nooit in geslaagd de bal ver weg te meppen; het bleef meestal bij een lullig tikje, waarna de bal richting werper rolde, die daar dankbaar van profiteerde. De gang naar het eerste honk kon ik mezelf besparen, want ik werd direct afgetikt.

Als ontvangende partij in het veld had ik het slim bekeken. Zodra er werd gewisseld, rende ik meteen in één rechte lijn naar het achterveld, doelbewust tien meter achter het eerste honk. Daar kon me niets gebeuren, want ik had inmiddels uitgedokterd dat daar nóóit een bal heen werd geslagen. In die geruststellende wetenschap stond ik lekker in het zonnetje weg te dromen. Heerlijke momenten. Totdat er weer werd gewisseld. 

Binnen koos de leraar nog wel eens voor basketbal. Als de partijen werden verdeeld zat iedereen op de lange banken en dan was het zaak bij de les te blijven, niet om je heen te kijken en zeker niet met een maatje naast je te gaan kletsen. Het kon dan zomaar gebeuren dat je een basketbalbal naar je hoofd kreeg. Het is me één keer gebeurd.

Het was een wat rare gewoonte van hem, misschien ingegeven door een wat driftig karakter. Niet voor niets was hij vrijwilliger bij de ME, dat zegt toch iets.

Maar het kon altijd nog erger: de gymnastiekoefeningen. Ik kampte met hoogtevrees, maar toch moest ik dan het wandrek in, helemaal naar boven en dan weer terug. 

Of touwklimmen. De techniek had ik tot mijn eigen verrassing uitstekend onder de knie, maar het was me allemaal veel te hoog, dus ik begon eindeloos te rekken en te vertragen totdat het tijd werd voor iets nieuws. 

Ik kon dan alleen maar hopen, nee: bidden dat de ringen niet naar beneden werden gehaald. Dat vond ik het allerergste.

Er werden tweetallen gevormd, en terwijl de één in de ringen moest staan, mocht de ander duwen en werd er heen en weer gezwaaid. 

Dan stierf ik duizend doden, want dat gegier in mijn maag, dat gevoel alsof je in een achtbaan zit, daar was en ben ik nog steeds simpelweg niet tegen bestand. En degene die mocht duwen deed dat natuurlijk met zo veel mogelijk kracht. Ik was altijd dolgelukkig als het weer voorbij was. Hevig natrillend kwam ik dan pas na tien minuten tot mijn positieven. 

Nee, dan toch liever een basketbal tegen mijn hoofd.