Een grote frustratie

Column
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

De tand des tijds knaagt genadeloos aan mijn schedel. Hoe anders dan vroeger, toen ik nog met een flinke bos haar rondliep. Maar ik kampte wel met een grote frustratie. Ter hoogte van mijn rechterslaap krulde mijn haar consequent op. Zomaar. Geen idee waarom of waardoor. En dat terwijl de rest van mijn haar sluik naar beneden hing.

Ik vond het geen vertoning. En daarin stond ik volgens mij niet alleen. Stond ik met iemand te praten, dan dwaalden zijn of haar ogen al snel af richting krul. Niet zelden werden daarbij wenkbrauwen wat opgetrokken en dreigden lippen zich te vouwen tot een grijns – al kan het ook zo zijn dat ik me dat heb verbeeld. 

Elke ochtend voordat ik naar school fietste maakte ik het haar bij mijn rechterslaap driftig met water kletsnat, zodat het stijf tegen mijn hoofd zat geplakt. Maar mijn krul liet zich niet manipuleren. Kom, zeg! 

Zodra ik de hoek om was, voelde ik al hoe het uiterste puntje zich eigenwijs van mijn hoofdhuid losmaakte, zijn weg naar boven zocht en de rest van het haar met zich meenam.

Het was hopeloos.

In de loop der jaren boette de krul aan kracht in. Hij ging een beetje hangen. Maar hij bleef onmiskenbaar aanwezig. Totdat ik de dertig was gepasseerd en het letterlijk spannend aan de top begon te worden. Er had zich een kaalslag ingezet die alleen maar zou voortduren.

Steeds als ik onder de douche vandaan kwam, kamde ik mijn natte haren naar achteren, ontdeed de spiegel van wat wasem en keek mezelf met ingehouden adem aan. Ik kon er niet omheen: zowel links als rechts op mijn voorhoofd tekende zich een inham af die dieper en dieper werd. De rest van mijn hoofd was gelukkig nog best royaal bedekt en dus probeerde ik mijn haren wat eerlijker te verdelen. Zo zou niemand zien dat ik kaal aan het worden was, hield ik mezelf voor. 

Maar op een gegeven moment was het niet meer te verbergen.

Op een, naar later bleek, historische dag was het weer tijd voor een bezoek aan de kapper. Ik moest altijd iets overwinnen voordat ik de deur opende. Ik ging zitten en daar gebeurde het weer: mijn haar werd nat gemaakt en zonder erbarmen naar achteren gekamd. Ik keek mezelf met gemengde gevoelens aan. Hoe konden die kale plekken bedekt blijven? 

De kapster, een jonge meid, kruiste mijn blik en begreep wat er allemaal door – en op - mijn hoofd speelde. 

“Meneer”, zei ze, terwijl ze me vol empathie aankeek, “draag uw haar nou gewoon kort, gewoon de tondeuse eroverheen. Echt, dat staat veel leuker.”

Ik moest dit even laten bezinken. Ik keek weer in de spiegel, slikte tweemaal en hakte de knoop door.

“Je hebt gelijk”, zei ik. “Doe maar. Wat kan mij het ook eigenlijk schelen.”

De kapster glimlachte bemoedigend naar me, liet haar tondeuse zoemen en gleed er als een schapenscheerder mee over mijn schedel. 

Zo creëerde ze een zeer korte coupe. Ik was er, tot mijn grote vreugde, heel tevreden over. 

En van die irritante krul was ik voorgoed verlost.