Hemelse humor

Column
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Ik lig te sudderen in mijn bad en kijk recht omhoog, door het dakraam. Witte wolken drijven voorbij, en af en toe is een stukje blauwe hemel te zien. 

De hemel. Bestaat er echt een hemel? Een plek waar je na je overlijden naartoe verhuist? Keer je misschien wel terug naar de plek waar je vandaan bent gekomen? Veel mensen die een dierbare zijn verloren vragen het zich vast en zeker af. Ik ook.

Op 2 november 2002 overleed mijn jongere broer Norbert. Achtendertig jaar, getrouwd, dochter van vier. Kanker. Niet meer te redden. 

Mooie herinneringen resteren. Van vóór, maar ook van ná zijn dood.

Van ná zijn dood? Ja, van ná zijn dood.

Kort nadat mijn broer was overleden lag ik te slapen. Totdat ik bruusk uit mijn nachtrust werd gehaald. In een droom - was het een droom? - verscheen in een flits een engelachtige figuur, in een wit en verblindend licht. 

Exact op hetzelfde moment – en nu niet schrikken – hoorde ik links van me, vanuit de kledingkast, getingel, alsof de metalen kleerhangers heen en weer bewogen en elkaar speels raakten. In één ruk zat ik rechtop in mijn bed. 

Ik wiste het zweet van mijn voorhoofd en kwam langzaam tot bezinning. Wat moest ik hier nu van denken? Ik weet het nog steeds niet. Maar om de link met mijn overleden broer kon ik niet heen.

Nu was hij wel behept met een wat aparte vorm van humor. 

Ooit zat ik naast hem in een skybox van De Arena om een competitiewedstrijd van Ajax te bekijken. Zijn werkgever was één van de sponsors, vandaar. We zaten daar erg comfortabel, vooral omdat het bar slecht weer was. 

Het publiek op de tribune viel minder te benijden. Het dak van De Arena was open en de striemende regen en windvlagen hadden vrij spel. Kleddernat werd het merendeel van de toeschouwers. Niet alleen de regen, maar ook de diepe ellende droop zichtbaar van hen af.

De skybox was voorzien van een schuifdeur en mijn broer stond op en liep even naar buiten. Hij zag het tafereel op de tribunes aan. Een lichte huivering trok door zijn lichaam, hij wreef zich even in de handen en riep: ‘Hè, frisjes.’ Om daarna terug te keren naar zijn stoel naast me.

Enkele jaren na zijn dood reed ik ’s nachts door een verlaten polder en onder een heldere hemel naar mijn huis. Ik miste mijn broer en moest sterk aan hem denken. “Eén groet”, zei ik. “Geef me één groet, waar je ook bent.”

Meteen spatte er iets met volle kracht uiteen op mijn voorruit. Ik schrok me wezenloos. Wat was dat! schoot het door me heen. Een perzik? Een tomaat? Het was van boven gekomen, maar ik reed niet onder bomen en had alleen een sterrenhemel hoog boven me.

Trillend zette ik de auto aan de kant om rustig bij te kunnen komen.

Enigszins hersteld van de schrik begon er iets bij me te dagen. Had ik mijn broer niet om een groet gevraagd? 

Een warm gevoel welde op. Ik startte de motor en met een brede, dankbare glimlach vervolgde ik mijn weg.