Op weg naar het 100 jarig bestaan van de ‘Tuin van Sloten’

Algemeen
De speeltuin van Sloten is goud.
De speeltuin van Sloten is goud. (Foto: Jan Wich)

NIEUW-WEST - De ‘Tuin van Sloten’, de grote speeltuin in het dorp Sloten, bestaat dit jaar 100 jaar. Het grote feest hiervoor zou aanvankelijk op 17 april worden gevierd, maar is vanwege corona uitgesteld naar zaterdag 18 september, uiteraard in de speeltuin. Over het programma van deze dag op de pagina hiernaast. In aanloop van dit jubileum elke week een verhaal van fanatiek speeltuinbezoeker Jan van Mersbergen. Het gaat om een spannend verhaal in vier delen. Deze keer het laatste deel.

Sloten is mijn dorp. Nieuw-West heet nu de wijk waar ze me uit de drek getrokken hebben, en hier heet het inmiddels ook zo, al staat er onder de straatnamen op de blauwe bordjes nog gewoon Sloten. Nieuw West; mensen zijn gericht op het nieuwe, tegenwoordig. Wat in het moeras verdwenen is laten we daar liggen.

Ik heb uitzicht op een paar daken, daarachter ligt dus die oude speeltuin. Die daken zijn fors. Een zendmast voor telefoons is al bijna hoger dan mijn toren. Er hangen rechthoekige bakken en antennes aan, links en rechts. Het kruis van onze moderne tijd.

Iedere week komt er een man in die speeltuin, met zijn jongste zoon. Het is een schrijver. Hij kijkt vaak naar me. Soms komt dat blonde kereltje bij hem staan en wijst de vader naar me, naar mijn toren, naar de klok. Dan vraagt hij zijn zoontje iets en schudt de jongen zijn hoofd. Niet ontkennend, hij schudt van: Bim-bam.

Soms zet hij die jongen op de fietst en dan komen ze even een rondje maken over het weggetje dat in een cirkel om me heen loopt, een kiezelpaadje dat zacht knispert onder de luchtbanden van zijn fiets.

Daar komen ze aan, die kleine blonde jongen voorop in zijn stoeltje. Hij knijpt zijn oogjes samen tegen de zon en kijkt naar mijn twee torentjes op de hoeken en die grote toren in het midden.

Dat is toch heel erg mooi, zegt de jongen.

Ja? vraagt zijn vader. Vind je die kerk zo mooi?

Heel erg mooi, herhaalt hij.

Ze blijven nooit lang, maar ik kan weer even vooruit.

Andere gasten hebben minder oog voor mijn smalle torentje. Graag zou ik ze daarop wijzen, maar dat kan ik niet. Graag zou de beheerder ze daarop wijzen, maar dat heeft hij opgegeven.

Rembrandt tekende me al, eeuwen terug, en misschien deed hij dat om even rustig buiten de stad te kunnen tekenen, misschien wilde hij juist de mensen in de stad laten zien hoe op een steenworp afstand het land eruit ziet: een paar boompjes die schuin gewaaid lijken, een dijkje, een wilg, en een kerktorentje.

Dat baken, dat wil ik weer zijn.

Daarom luid ik soms mijn klokken. Niet voor de gelovigen, als wegwijzer voor de kinderen.

Nu is dat baken de speeltuin, en het baken is een geluid. Levendigheid. Meer heeft Sloten niet nodig.

Een school, een benzinepomp om de auto’s brandstof te geven om weg te kunnen komen, een wasstraat om de auto’s weer schoon te maken.

En een klein stukje land met een paar speeltoestellen, vanzelfsprekend ook auto’s. Een klimrek, wat zand, en een paar emmertjes en schepjes.

Heb je zo’n plek, zoals de gemeente Amsterdam nu heeft, in deze enclave, dan is de enige opdracht: koester die plek. Kijk verder dan de gekte van onze eigen tijd, en ga aan de hand van een historisch gebouw dat meer gekte heeft overleefd dan een paar stadsdeelbestuurders en een stadsdeelkantoor bij elkaar, kijken naar de waarde van zo’n plek.

Alleen dan verandert een modderige akker met iets te hoog gras en wat obstakels in een paradijs waar de levendigheid van een ingeslapen dorp zijn weg kan vinden, met alle geluiden die daarbij horen, en soms met een kopje koffie.

Alleen dan kan deze plek niet los gezien worden van zijn omgeving, dan veranderen bruggetje, sloot, kroos, een gebouwtje en die paar mensen, in het cement dat de samenleving van Sloten hard nodig heeft. Zonder dat zakt de handel het moeras in.

Alleen dan zie je dat de speeltuin van Sloten goud is.

Gefeliciteerd met je verjaardag, kleine buurman.