Flowerpower

Mijn vriendinnetje en ik waren er per ongeluk verzeild geraakt, in het huis waar een commune woonde. Maar toen we het eenmaal ontdekt hadden, was de aantrekkingskracht groot.

Het was in de jaren zeventig. De commune was neergestreken in een oude boerderij. Het eerste wat opviel was de geur. Wierook, dacht ik toen. Ik had ook van die staafjes op mijn kamer staan. Nu weet ik dat er waarschijnlijk de nodige wiet gerookt werd. Voor de ramen hingen doeken die op het tafelkleed van mijn oma leken. Er kwam geen straaltje licht binnen. Wel flikkerden er theelichtjes in jampotjes op de grond en in kandelaars brandden druipkaarsen. Het gaf de kamer een sfeer van heiligheid.

De deur stond altijd open. Het koord met belletjes dat in de deuropening hing, rinkelde mee met de wind. De vloer lag bezaaid met grote kussens van ribfluweel. Uit hoeveel mensen de commune bestond, is me niet duidelijk geworden. Dat leek steeds te veranderen, maar iedereen had lang haar en ze liepen allemaal op blote voeten. Altijd speelde er wel iemand gitaar en op sommige dagen zat de hele groep te neuriƫn. Niemand leek ons op te merken als wij er rondliepen.

We waren vooral gefascineerd door de kunstbloemen waarmee de muren van de woonkamer behangen waren. In lange slingers hingen ze van het plafond tot de vloer en ze hadden alle kleuren van de regenboog. We vonden ze prachtig.

Op een dag lagen al die bloemen buiten. We namen ze mee zonder het te vragen. Dat was niet nodig, wisten we. We laadden ze in een kruiwagen waar het roest vanaf bladerde en gingen ermee langs de huizen. We hebben niet heel erg goede zaken gedaan. Misschien doordat onze bloemen naar wierook of wiet roken.