Afbeelding
Door: Geert van Diepen

Schaatspret (1)

Het is niet druk als ik voor het eerst sinds jaren weer op de ijsbaan van De Meent sta en mijn nieuwe schaatsen uitprobeer. Een dinsdagmiddag in februari, buiten wil het maar niet vriezen. Ik heb Nijdammers: een skischoen met het glij-ijzer kort op de zool. Onwennig maak ik de eerste streken ermee op kunstijs, even voel ik me een beginneling, bang voor een smak. Het 'pootje over' in de bochten stel ik uit en blijf hoog in de buitenbaan waar jong en oud krabbelt en babbelt en bewonderend kijkt naar het treintje schaatsers in de binnenbaan. Dan leg ik mijn handen op mijn rug en maak zonder te stoppen een rondje. En dan nog een, net zolang tot ik een vertrouwde kadans voel: ik kan het nog! 'Ach,' zei de vrouw achter de kassa. 'Schaatsen verleer je niet.' Tegenover de balie liggen stapels blauwe dolfijnen, ze zijn van plastic en te huur. Ze dienen als steun bij het leren schaatsrijden. Geen stoel, nee, een dolfijn! Als jochie in de jaren zestig had ik geen stoel nodig bij het leren schaatsen. Vond ik stom. In de barre winter van 1963 deed ik als negenjarige mee aan schaatswedstrijden voor lagere scholen op de Kennemer ijsbaan in Bakkum. Op houten Friese doorlopers veroverde ik de tweede plek. Een paar weken later kon ik mijn prijs ophalen bij de penningmeester van de ijsclub. 'Gefeliciteerd, jongen.' Het was een bankbiljet van tweeenhalve gulden en ik weet nog hoe trots ik ermee thuis kwam.