Afbeelding
(Foto: )

Welzijn

"Ze heeft in wezen een klein hartje en op een of andere wijze paste ze altijd, bijna altijd, op… op vele dingen, mensen en op haarzelf. Ze had een uitgebreide collectie aan jurken, jassen en rokken hangen – zowel in als buiten de kast. Lezen was één van haar hobby's.

Tijdschriften lagen verspreid in huis en soms open bij het artikel dat nog gelezen moest worden. Ook lagen er tijdschriften op een klein stapeltje. Daar lag dan weer een interessant boek tussen, voor zover de boeken niet op een ander stapeltje lagen. Het had iets huiselijks. Het duidde erop dat iemand thuis was. Dat hoefde niet altijd zo te zijn… je kan zo je besognes hebben – en dat had zij dan ook: weg of onderweg. Levend achter het stuur van de auto en zo nodig handsfree bellend, communicerend met de medemens in een wereld die buiten de snelle auto anders was… rustiger.

Er waren tijden dat zij druk was, maar ook momenten van stilte en rust, lezend in de tuin, waar de middagzon nog even enige warmte gaf, lezend op de bank in het huis met uitzicht op een rijtje populieren. Als ik op bezoek ging en aanbelde en zij opendeed, voerden we weleens een komisch nummer op. Tja, waarom? Ik weet het niet. Het was zo ontstaan.

Ja, ze was me er één... mijn eerste grote liefde," beëindigde de man zijn verhaal aan de serveerster. Hij vertrouwde de serveerster van "Bonaparte", het café waar hij al een eeuwigheid kwam, volkomen. De serveerster had rustig zijn verhaal aangehoord. In haar hand een blad met lege kopjes en schoteltjes en twee lege glazen, waarin de schuimkraag van het bier nog enigszins zichtbaar was.

"En nu meneer de Roos… ik bedoel, hoe staat u er nu in, in het leven?" zei ze vriendelijk tegen hem. Hij slaakte een diepe zucht. Die vast hoorbaar geweest moest zijn achter in het café, er klonk daar enig gestommel. "Het leven, mijn leven, gaat gewoon door. Ik doe mijn ding, zoals jongeren dat meestal opmerken. Modern taalgebruik hè." Hij keek even langs haar heen, zijn ogen staarden de verte in en bleven rusten op een kleine zwarte steen in de vensterbank, tussen de uitgedroogde caféplanten. "Ziet u haar nog weleens, meneer de Roos?" Hij keek haar aan. "Doe mij nog maar een jenevertje, voor mijn welzijn."