vervolg van de voorpagina

'Jammer dat EYE geen uitzicht heeft op Noord'

Den Hamer woont nu in Nieuwendam. "Omdat ik graag naar mijn werk fiets en omdat je als directeur van een culturele instelling geworteld moet zijn in de omgeving daarvan.” Ze geniet van Noord, hoort naast haar voordeur wekelijks het Nieuwendammer Shantykoor repeteren en zong in het begin van de coronacrisis elke week met de buurt om de moed erin te houden.

Enig ongeduld valt in haar stem te beluisteren over de bereikbaarheid van EYE. “Zoveel plannen, zoveel commissies! Het duurt te lang!” Weliswaar wordt metrostation Sixhaven, ooit als bezuiniging geschrapt, alsnog gebouwd, maar te voet vrij ver van EYE. “Er moet snel een fraaie passage voor voetgangers vanaf CS onder het IJ door komen, een rollend tapijt naar EYE. En de ponten moeten blijven varen. Ik ben er dol op.”

EYE drijft, behalve op 150 personeelsleden, op maar liefst 100 vrijwilligers, onder wie menig Noorderling. “De vrijwilligers zijn onze antennes naar het publiek”, zegt Den Hamer. “Hun tegenprestatie is dat ze gratis films zien en we soms een barbecue houden. Toch hebben we een wachtlijst. Mensen doen het vaak voor het sociale contact, maar we willen graag dat ze ook enige affiniteit hebben met film, je moet er dus voor solliciteren.”

Buurtbioscoopjes

De coronacrisis is een pijnlijke aanslag op de filmcultuur. “Het aantal stoelen in de bioscoopzalen beperkt, maar het bezoekersaantal bleef toch 50 procent van het niveau van voorheen, na de gematigde lockdown is het nog 30 procent. Maar EYE zal niet gauw failliet gaan, het is een rijksinstelling, voor de helft door het Rijk gesubsidieerd en voor de helft door onder meer gemeente Amsterdam en BankGiroLoterij.”

Wat zijn haar voornemens? “Buurtambassadeurs in de stadsdelen die EYE bekend maken en ons vertellen waarin de bewoners geïnteresseerd zijn. Meer jongeren aantrekken, wat al aardig lukt met onze jeugdprogrammering. Meer online doen, wat door corona gestimuleerd wordt. En een kleine droom: met mobiele buurtbioscoopjes de wijken in.”


Door:
John Jansen van Galen
en Tom Tossijn