Afbeelding
(Foto: )

‘Lockdown’-verleden

Hij had zichzelf enigszins schlemielig aangekleed, althans, dat was mijn opvatting. Op een wit aftands bankje zat hij in de rondte te kijken. De grote eik, achter hem, bood een flink portie schaduw, niet geheel overbodig in deze tijd nu het kwik opgelopen was naar vijfendertig graden. Zodra hij mij zag wenkte de man mij, in de hoop dat ik naderbij zou komen. Ik negeerde zijn verzoek geenszins; nieuwsgierig naar het waarom van zijn wenkgebaar. Voor hem bleef ik stilstaan en profiteerde mee van de rijk van bladeren voorziene eik.

“Ga eens naast me zitten, mijn vriend”

“Ga eens naast me zitten, mijn vriend,” sprak hij. Ik kon mij niet herinneren dat ik zijn vriend was, maar goed, ik deed wat mij gezegd werd.

“Het is veel geschreeuw, maar weinig wol,” zei hij. Ik keek hem verbaasd aan. Hij merkte dat op; “Wat ik wil zeggen mijn vriend, ik kan mij de mooie tijd herinneren dat het Nederlands elftal belangrijke wedstrijden speelde. U ook, schat ik zo in, qua leeftijd dan.” De man keek dromerig in het verleden en zette even later dat wat hij in zijn hoofd had aan tekst om in spreektaal. “Houdt u van voetbal?” Zonder mijn reactie af te wachten: “Het waren gouden tijden voor het voetbal. De straten waren verlaten. Er was werkelijk geen mens op straat. Iedereen zat voor de buis en iedereen mocht juichen bij een doelpunt; dan voelde je als het ware de straat schudden.

“Ik wil maar zeggen, het was er, het kon, het mocht en het was vaak stil, én niet alleen aan de overkant, mijn vriend.” Alweer dat ‘mijn vriend’. “De stilte op straat, en ik kom uit een grote stad alwaar ik opgegroeid ben, maar de stad op mijn vijftigste de rug toekeerde vanwege het groeiende getal van de zich ongegeneerd dragende toeristische mens, was immens – het was nog stiller dan in vakantieperioden, zeg maar. Vrijwillige lockdown.” De man grinnikte.

Maar nu, mijn vriend, nu wil niemand meer binnen blijven. Ik vraag je, zou dat komen omdat het opgelegd wordt?”