Bril

Het pootje van mijn bril stond scheef. Met alle problemen waar we momenteel mee te maken hebben, is dat natuurlijk een kleinigheid, maar een mens kan zich nu eenmaal aan de kleinste dingen storen. Ik ging naar de brillenwinkel. Daar trof ik een echtpaar dat verwoede pogingen deed om tot de aanschaf van een bril voor de man te komen. Hij was een wat kleurloos type. Beige broek, beige overjas en bruine schoenen. Zij was een kloeke dame, gekleed in het zwart met kleurige accenten. Rode veterlaarsjes, een fleurige omslagdoek en in het opgestoken haar een grote, robijnrode speld.

‘Johan, zet die andere nou weer eens op’, zei ze op hoge toon.

Johan gehoorzaamde gedwee en zette een donkerblauw exemplaar op zijn neus dat ik elke carnavalsvierder aan kan raden.

‘Nee’, zei ze. ‘Nee, nee, nee. Die doet helemaal niets voor je.’

Johan zette de bril snel weer af en greep naar een beige montuur waar hij zich duidelijk veel comfortabeler bij voelde.

‘Dat wordt hem zeker niet’, zei zijn vrouw. Ze keek in het rond, op zoek naar bevestiging. En hoewel ik mij doorgaans graag met allerlei zaken bemoei, leek het me nu verstandig om mijn mond te houden. Ook de verkoper hield zich afzijdig. Hij stond op veilige afstand van het paar en dat was heus niet alleen vanwege de verplichte anderhalve meter.

Felrood montuur


‘Probeer deze eens.’ Ze overhandigde haar man een bril met een felrood montuur. Hij zette het ding op zijn neus en prompt bleef er niets van die arme man over. Alle aandacht ging uit naar die veel te grote en veel te rode bril.

‘Kijk nou toch eens, Johan’, riep ze enthousiast. ‘Dit is hem.’ Ze sloeg haar handen in elkaar en richtte zich tot de verkoper. ‘Wat vindt u ervan?’

De verkoper schuifelde voorzichtig dichterbij. Natuurlijk was hij het liefst achter zijn toonbank gesprongen om er voorlopig niet meer achter vandaan te komen, maar daarvoor was het nu te laat.

‘Tja’, zei hij. ‘Het is weer eens wat anders dan anders.’

‘Precies’, zei de vrouw met een tevreden knik naar haar echtgenoot. De man keek met droevige ogen naar zijn spiegelbeeld en de verkoper besloot nog een dappere poging te wagen. ‘Het beige montuur stond ook heel goed’, zei hij. ‘Dat verdwijnt wat meer in het gezicht.’

‘Precies’, zei de vrouw weer. Haar enthousiasme vulde de hele winkel. ‘Mijn man valt altijd weg in het niets en dat moet maar eens afgelopen zijn.’

Ze wilde van geen wijken weten, zoveel was wel duidelijk. Misschien was het corona-moeheid en wilde ze wat kleur in haar leven. Wie zal het zeggen en misschien kan je haar ook geen ongelijk geven.

Tijdens het afrekenen keek ze kritisch naar de pantalon van haar man. Beige.

‘Zo’, zei ze. ‘Daar mag ook wel eens wat anders voor komen.’

Ik wierp de man een bemoedigende blik toe en hield mijn hart vast.