Met de nieuw aangebrachte beplanting is het monument aan de Jaagweg in Purmerend klaargemaakt voor de aangepaste herdenking van 4 mei.
Met de nieuw aangebrachte beplanting is het monument aan de Jaagweg in Purmerend klaargemaakt voor de aangepaste herdenking van 4 mei. (Foto: Han Giskes)

'Na de oorlog bleek dat onze familie was uitgemoord'

Tini Parsser-De Zwarte kwam als Joodse onderduikster op 12-jarige leeftijd met haar familie vanuit Amsterdam naar Waterland. Eerst werd ze ondergebracht bij Jan Molenaar in Edam, later bij de familie Ham in de Purmer en tenslotte bij Willem Muts aan het Oudelandsdijkje in Purmerend. Het gezin werd echter verraden en in februari 1945 bij Willem Muts weggehaald en gezamenlijk met Bert Snijder en Klaas de Boer naar Amsterdam gebracht. Tini is een van de laatsten die Bert en Klaas heeft gezien.

“Toen de Duitsers aan de deur kwamen om ons weg te halen waren we toevallig niet thuis. We hoorden de volgende dag van de buren dat ze geweest waren. We doken direct onder, eerst bij familie en daarna kwam 'tante Truus' mij ophalen om me naar Jan Molenaar in Edam te brengen. Ze nam mij ergens op de hoek van een straat over van mijn ouders, en daar ging ik dan met mijn tasje. Ouders gedag gezegd, ster af, en hup, weg met tante Truus mee. Het was februari 1943. Ik was toen twaalf jaar, in mei zou ik dertien worden. Ik heb nooit geweten hoe we met tante Truus in contact kwamen, noch wie ze eigenlijk was. Ik weet alleen dat ze in Purmerend woonde, aan de Purmerweg, vlak over het spoor.

Bij Jan Molenaar was het leven aanvankelijk heel normaal. Ze hadden een bakkers- en kruidenierswinkel van de Coöperatie, in de Heerenstraat. We woonden boven de winkel. Ik lag op de kamer van de meisjes, Frieda en Gerda. Frieda was twee jaar ouder dan ik. Eigenlijk was ik onder-boven gedoken, want ik kwam gewoon op straat. Ik was twaalf, maar het heette dat ik veertien was, want dan hoefde ik niet naar school. Een persoonsbewijs hoefde je op die leeftijd niet te hebben. Ik ging door voor een nichtje uit Haarlem, maar ik vermoed dat de helft van de bevolking wel wist hoe de vork in de steel zat.

Vanzelfsprekend voelde ik wel de druk van de bezetting van het voortdurend voorzichtig moeten zijn. Dat leerde je al direct na de capitulatie. De Duitsers legden je wel op hoe je je moest gedragen. Ik ging in Edam niet echt onder de omstandigheden gebukt, ik was nogal makkelijk. Het was heel prettig bij de Molenaars, ze waren heel lief voor me e we hadden ook best plezier. Ik kwam bij twee leuke meisjes, we gingen uit, naar Volendam, naar de kermis. Voor een stadskind is dat allemaal prachtig, ook om zogenaamd veertien te zijn. Een keer in de twee maanden ging ik met oom Jan naar Amsterdam om mijn ouders op te zoeken. En we schreven elkaar natuurlijk.

Eerste droppings

Ik ben een maand of tien bij de Molenaars gebleven. Toen begon het verzetswerk toe te nemen. Bij Molenaar maakte ik de eerste droppings mee. ’s Morgens om vier uur zag ik ze vertrekken en later zag ik ze weer terugkomen. Wij meiden mochten daar uiteraard niet bij zijn. Wij mochten alleen binnen de bonnen sorteren. Op een gegeven moment vond mijn vader het veiliger dat ik daar weg ging en werd ik ondergebracht bij de familie Ham in de Purmer. De oudste zoon van Anton en Aag Ham Jan, was toen negen maanden oud. Korte tijd later ging ik terug naar mijn ouders, die ondergedoken zaten aan de Nassaukade in Amsterdam, pal tegenover het politiebureau. We konden zo naar binnen kijken. Na een poosje mocht ik terug naar Anton en Ag Ham in de Purmer en kwamen mijn ouders bij Willem Muts aan het Oudelandsdijkje in Purmerend. Jan Molenaar regelde dat allemaal voor ons. Toen ben ik een paar maanden bij Anton en Aag gebleven.

Het waren echt fantastische mensen. Het was er voor mij heerlijk, echt de boerderij, zalig. Ik kon me er vrij bewegen en ging zelfs op de fiets naar Purmerend. Bij hen begon op een gegeven moment ook het actieve verzet. Zelf heb ik krantjes rondgebracht, die verstopt waren in de zijtassen van mijn fiets. Anton en Aag hebben zo ontzettend veel gedaan. Alles kon bij ze. Ze waren jng en ze deden het met plezier, maar ze leefden toch wel onder een zekere druk, dat kan haast niet anders. Ik heb een bijzonder goede tijd bij ze gehad, ze waren allemaal even lief voor me, ik ben ze heel erg dankbaar. Maar mijn vader vond het er voor mij toch te 'warm' worden en vroeg Willem Muts of ik ook bij hem terecht kon. Dat gebeurde en vanaf dat moment moest ik overdag echt binnen blijven, want naast Willem woonde een NSB-er, ook een Muts. H. Muts. Die heeft ons later verraden. Na de oorlog heeft hij tien jaar in de gevangenis gezeten.

Piepklein huisje

Tegenover Willem Muts woonde zijn broer Piet Muts, die ook een onderduiker had. Even verderop stond de boerderij van Cor Olie. Cor bracht ons melk en vlees en wol voor mijn spinnewiel. ’s Avonds ging ik wel op bezoek bij Klaas en Marie de Boer en de ouders van Klaas kwamen wel eens bij ons aan. Willem Muts was voor veel mensen een beetje een vreemde man. Hij ging met olie langs de deur en woonde alleen in een piepklein huisje. Toch zaten we er met zijn allen: vader, moeder, tante, oom en ik. We hadden geen keus, het was noodzakelijk in verband met onze veiligheid. Mijn moeder was zo een beetje de huisvrouw. Voor mij was Willem buitengewoon. Hij was zo goed voor me. Hij haalde boeken voor me en nam me mee naar Marie de Boer om te leren spinnen, want Marie had een spinnewiel. Op een dinsdag ging hij naar de markt en kwam hij terug met een spinnewiel op zijn rug, op de fiets. Mijn vader zei: Wat heb je nou bij je? Toen zei Willem: joh, of je het goed vindt of niet, dat spinnewiel is voor het kind en als je hem niet kan betalen, betaal ik hem. Zo'n goeie man was het. Maar de mensen moesten niet veel van hem hebben, ze vonden hem een beetje zonderling.


In september 1944, nog voor Dolle Dinsdag, werd de spoorweg in Purmerend beschoten. Die spoorlijn liep vlak achter het Oudelandsdijkje en wij zaten met vergietjes op ons hoofd, voor de scherven. We konden zien hoe er op de spoorweg geschoten werd. Ons huis werd niet beschadigd. Het was te klein, ze konden het niet raken.

Mijn vader had in Amsterdam een electriciteitszaak gehad en hij tapte stroom af van het kastje aan het Oudelandsdijkje. Zo hadden we allemaal stroom en konden we ook naar de radio luisteren. De Amerikanen gaven hem er later een onderscheiding voor. Wisten ze veel, ze vonden het kennelijk een heldendaad, omdat we naar de radio konden luisteren en er berichten van konden doorgeven of zo.

Verraden

Die NSB-er woonde schuin achter ons. We wisten wel dat hij niet zuiver op de graad was, maar niet dat hij een verrader was. Hij heeft ons twee keer verraden, maar de eerste keer hebben de Duitsers niet gereageerd. Op dinsdag 6 februari 1945 ging Willem naar de markt. Toen hij thuis kwam zei hij: Ojee, ojee, ze hebben Klaas de Boer en Bert Snijder opgepakt, de jongens van De Boer gaan Kwadijk in, wil je ook niet naar Kwadijk?

.Later hoorde ik dat het verzet uitkijkposten had gezet, maar toen ze weg gingen waren die er mogelijk nog niet. Niemand sprak een woord i de auto, dat was echt onmogelijk met die twee Duitsers erbij. Die Duitsers zeiden steeds: Ja, ja, ze gaan dood, ze gaan dood. Maar Bert en Klaas hadden er alle vertrouwen in dat ze bevrijd zouden worden, dat kon je absoluut merken. Ze maakten zo’n gebaar van: Het komt wel goed.

Bespaard gebleven

We hebben het overleefd. Wat andere mensen hebben meegemaakt, is ons bespaard gebleven. Maar na de oorlog bleek onze hele familie te zijn uitgemoord, er is bijna niemand teruggekomen. Na de oorlog was het vreselijk, want toen besefte je wat er allemaal was gebeurd. Toen beseften we ons des te meer hoe relatief goed wij erdoor gekomen waren. Ik was veertien, vijftien jaar maar geestelijk was je veel ouder. Willem Muts heeft enorme risico’s voor ons gelopen. Willem was communistisch ingesteld. Hij was fel anti-Duits en verder wilde hij gewoon goed doen. Men vond hem wel een zonderlinge figuur, maar hij wist heel goed waarmee hij bezig was. De mensen zagen het alleen niet. Willem, hij was zo goed. Wij hebben het overleefd, mede dank zij hem."


Bron: Verzet Verwoord (Ben Koster en Ruud Luiks, 1990)

Tini de Zwarte met een van haar onderdakgevers, Aag Ham en zoontje Jan.
Willem Muts bij zijn huis aan het Oudelandsdijkje in Purmerend.
Tini de Zwart en Maarten de Groot.