Familieverhaal

Ik weet niet of het u ook is opgevallen, maar de laatste weken zag ik op het journaal de ene na de andere auto die tegen of zelfs in een huis gereden was. Ik overdrijf een beetje, maar dat mag als columnist.

Deze berichten deden mij denken aan een verhaal dat bij ons in de familie met grote graagte wordt verteld. Eerst moet u weten dat mijn vader een enorme beste slaper was. Als hij zijn hoofd op het kussen legde, was hij binnen een minuut naar dromenland vertrokken en daar kwam hij voorlopig ook niet meer vandaan. Mijn moeder was een lichte slaper. Nu had ze weinig slaap nodig, dus dat was een geluk. Op een nacht werd ze wakker, doordat ze beneden iets hoorde. Ze vermoedde onraad en wat doen de meeste vrouwen dan? Ze wekken hun man in de hoop dat hij de sterke held blijkt te zijn waar ze hem altijd voor gehouden heeft, wat je overigens altijd maar weer afwachten moet.

Aan dat wakker maken had ze nog een hele klus, maar de aanhouder wint. Ze kreeg mijn vader zover dat hij naar beneden ging om te kijken welk onheil daar gaande was. Dit deed hij met slaperige ogen en een brein dat feitelijk nog in de slaapstand stond. Korte tijd later kwam hij terug en sprak de gevleugelde woorden: ‘Niets aan de hand, je hebt alleen een schemerlamp aan laten staan.’ Mijn familie kent deze zin uit het hoofd. Zo vaak hebben we hem gehoord.

Opgewonden stemmen van de buren


‘Heb je hem uitgedaan?’, vroeg mijn moeder nog. Maar ze kreeg geen antwoord. Mijn vader sliep al weer lang en breed. Mijn moeder niet. En het feit dat het onder het slaapkamerraam steeds drukker werd, deed daar natuurlijk geen goed aan. Ze hoorde de opgewonden stemmen van onze buren. Uiteindelijk meende ze zelfs een sirene te horen die met gezwinde spoed onze kant op kwam, hoewel dat nooit officieel bevestigd is. Ze schudde en trok nog eens aan mijn vader, maar daar was geen beweging meer in te krijgen. Dus trok ze haar duster aan en ging zelf maar eens kijken.

De woonkamer stond in een fel licht. De beeldjes op het dressoir toverden enge schaduwen op het behang en mijn moeder had onmiddellijk in de gaten wat er aan de hand was. Het schemerlampje waar mijn vader zo achteloos over gesproken had, waren twee grote koplampen van een auto die op nog geen vijf centimeter van het raam van onze voorkamer verwijderd stond. Misschien was de afstand groter, dat zou best kunnen, maar u weet hoe dat gaat met familieverhalen.

Voor ons huis lag een smalle strook grind die van de straat gescheiden werd door een ijzeren hek. In de voorgevel van het huis zat een groot raam. Het hek heeft de auto afgeremd, anders was hij vast en zeker door dat raam zo de woonkamer ingereden. En, zo besloot mijn moeder het verhaal elke keer, dan had mijn vader waarschijnlijk nog stééds gedacht dat het een schemerlamp was, én dat iemand een deur open had laten staan waardoor het erg was gaan tochten in huis.