Maatregelen tegen besmetting pestziekte 2

Ook wie bij de zieken waren, mogen niet de komende zes weken in de parochiekerk, de vleeshal, de vismarkt en het stadhuis zijn. Zij kregen dezelfde boete. Als er iemand in huis is gestorven, moest men een 'roede' (lap) uithangen uit het bovenraam aan de straatzijde. Op het nalaten stond een boete van drie pond, waarvan de helft ging naar de graaf en de andere helft naar profijt van de gemeente.

Op dezelfde dag is het bevel uitgegaan en goed bevonden door de graaf: als iemand de ziekte heeft en deze boodschappen gaat doen naar de bakker, café, 'coman' (winkel van sinkel) of anderzijds, gaat deze niet in huis, maar blijft buiten staan voor de deur en laat zich 'gerijven' (bedienen) en wachten daar om te betalen. Dit gedaan op order van de wethouders. Kinderen, vrouw en man die besmet waren met de ziekte, mochten niet uitgaan of op straat komen, zolang de ziekte niet genezen was. Ze kregen anders een boete van drie pond, 'tappliceren' (te bestemmen) de helft tot profijt van de officier en de andere helft voor de aanbrenger. En mocht er iemand, waar de ziekte in het huis heerste en van hetzelfde huisgezin uit het huis gaan, dan moest die om zijn hand, voor de tijd van zes weken, een witte/rode lap van tenminste een el lengte (± 69.4 cm) dragen. Wie dat niet deed kreeg een boete van drie pond, elke keer als diegene werd betrapt, hiervan ging de helft naar de heer en de andere helft naar de aanbrenger. Wie de kleren waste of reinigde van de zieke, moest dit binnenshuis doen en een witte/rode roede dragen. Anders een boete. De kleuren van de wit/rode lap zijn nadien nog te herleiden naar de barbier/kapper welk in die tijd aderlating deed en zo ook de huismiddeltjes tegen de dagelijkse ongemakken.

Reacties naar peter.koomen300@gmail.com.