Afbeelding
Geert van Diepen

Meeuwenlaan

‘Meneer, mag ik wat vragen?’
Zaterdagmiddag 4 september, de wielerronde van Sint Pancras.
Een aantrekkelijke blonde vrouw met zonnebril kijkt door het open raam van haar zwarte autootje in mijn richting.

Ze heeft zojuist tegen haar zin achteruit ingeparkeerd op de oprit naast een huis, vlakbij de Bovenweg waar een peloton wielrenners voorbij raast en een drietal dranghekken het verkeer tegenhoudt.

‘Natuurlijk,’ zeg ik joviaal. Ze blijft in de auto en ik loop op haar af. 

Naast haar zit een kleine blonde jongen, die zo strak voor zich uitkijkt, dat het lijkt of hij hoge nood heeft. 

‘Ik moet naar de Meeuwenlaan,’ zegt ze zonder haar zonnebril af te doen.
‘Dat wordt moeilijk,’ antwoord ik begripvol, ‘hiervandaan gaat dat met de auto niet lukken.’

De beste raad die haar kan geven is, dat ze haar auto achterlaat en lopend de weg vervolgt. 

Die Meeuwenlaan is vlakbij, en begint nog geen honderd meter verderop in de bocht van het wielercircuit, ze hoeft enkel met haar kind de Bovenweg te voet over te steken. 

In plaats daarvan geef ik haar met de beste bedoelingen het slechts mogelijke advies. 

De stommiteit realiseer ik me pas uren later - ’s avonds in de rust van de voetbalinterland op tv schrik ik van de gedachte. 

Ik heb haar naar de Benedenweg gestuurd, gezegd dat ze die helemaal in noordelijke richting moest afrijden. 

Dat ze op de Twuyverweg de eerste weg rechts moest nemen, om dan via die wijken met een omweg bij de Meeuwenlaan uit te komen. 

Maar in die wijken staat een paal, en er stonden ongetwijfeld ook dranghekken vanwege het wielercircuit. 

Ook daar kon ze met haar autootje niet verder. 

Waren het haar blonde haren waardoor ik niet helder dacht. 

De modieuze zonnebril, de harde en snelle geluiden van de wielerrace op dat moment? 

Het jongetje met hoge nood op de voorbank?
Zullen ze de Meeuwenlaan die middag nog bereikt hebben?

Op tijd? 

En ondanks mij?