Worst-kaas scenario

Bij mijn kinderen zie ik het overduidelijk: smaak verandert. Niet alleen qua muziek, inrichting en uiterlijk maar ook en vooral met betrekking tot eten. Jongste zoon is groot geworden met rode Babybel kaasjes en was er op een dag zo klaar mee, dat hij er daarna nooit meer naar getaald heeft. Oudste dochter had dat met smeerworst. Smeerworst werd smerige worst. Ikzelf dronk gedurende mijn adolescentie liters Seven-Up; nu vind ik het zoete bende waar ik een droge mond van krijg. Augurken heb ik nooit met smaak gegeten, daar kreeg (en krijg) ik de rillingen van. Maar mijn relatie met de leverworst kreeg een bizarre wending. Dat zat zo: mijn lieve moeder gaf haar jongste spruit verstandig te eten. Standaard een bammetje zoet en een bammetje hartig. Vaak kreeg ik leverworst en dat vond ik best te pruimen. Totdat ik tijdens een rondvaart door Amsterdam een van die vleesschijfjes als in slow motion tussen mijn dubbelgevouwen boterham door zag glippen. Hij viel recht voor me op de grond, half onder de stoel van mijn voorbuur. Zonder na te denken pakte ik hem op … en de aanblik van een pakket stof en haren aan de onderkant deed mij dusdanig walgen dat ik het sinds die dag nooit meer vrijwillig gegeten heb. Gelukkig heb ik in de jaren daarna vele soorten heerlijke worst mogen proeven en ook qua kaas heb ik de wereld mogen verkennen. De kaaskanjers in het Hoekstuk en in ’t Loo wisten mijn reukorgaan keer op keer te verleiden.

En tot op de dag van vandaag bevat mijn ideale broodscenario minimaal een soort worst en minstens een stuk kaas.

Smakelijk!