Afbeelding
Tom Schotten

De keet

Soms kom ik er gelukkig nog eentje tegen, meestal op een akker of bouwterrein. Zelf heb ik ooit vijf dagen lang, driemaal per dag in een keet mogen zitten. Ik was elf jaar en werkte bij mijn vader in de herfstvakantie, mijn eerste baantje. 

Mijn werk bestond uit het aanvoeren van stenen voor stratenmakers, met een kruiwagen. Voordat de pauze begon, onderging de keet een metamorfose; de lichten werden aangezet, het werd er warm en het rook er naar verse koffie.

De inrichting van de keet was eenvoudig; een tafel, keukentje en een vuilnisbak. Op de grond lag prut, hier en daar een plastic bekertje en een oud pakje shag. Eén keer regende het zo hard, dat we in de keet gingen schuilen. 

Dit was het allermooiste moment van de week. 

Vijf mannen in een keet, op dinsdagochtend tien over tien. We keken naar buiten, naar de druppels die kletterden bovenop de grote plassen. De bui hield gelukkig aan, er werd koffie gezet, shag gerookt en moppen getapt. Het werd steeds warmer, gezelliger en vrolijker in de keet. 

Op dat moment besefte ik me, dat een keet veel meer is dan een schafthuisje op wielen.

Op vrijdag werd er onder de middag vis gehaald, een moment om naar uit te kijken. Ik voelde meteen aan dat dit het absolute hoogtepunt van de week zou worden. En dat was ook zo; iedereen was goed gemutst, er werden verhalen verteld en broodjes vis gegeten. De keet was die dag in bloedvorm. 

Ze was warm, sfeervol verlicht en stond krachtig op haar wielen. Ik knipoogde naar haar als blijk van waardering en mijn eeuwige liefde. 

Op dat moment nam ik me voor om haar ooit te bedanken met een eerbetoon. 

Bij deze.