Water

Als je Westfriesland zegt, zeg je water. Altijd heeft in dit gebied de strijd tegen het water een rol gespeeld. Dat water was soms je vriend maar ook vaak je vijand. Dijken en dammen, molens en gemalen getuigen van die strijd.


Geen wonder dus dat er heel wat gezegdes zijn met het woord water erin.


op je land, skade in de hand is er één van, het betekent: wateroverlast op je bouw- of weiland betekent vaak een grote schadepost.Da’s water dat buiten jouw goôtje loupt, houdt in: dat gaat je niets aan. D’r komt water in de kelder, is er komen problemen, het begint er slecht uit te zien, je dreigt het spel te verliezen. 


’t Is houg water wordt gezegd als men nodig een plas doen moet maar ook schertsend van te korte broekspijpen. Als twee mensen flink ruzie hebben, zegt men: ’t is kwaad water met die twei. Z’n water weer ophale betekent zijn gelofte niet nakomen, zijn koop niet gestand doen.


Van een vrouw die eruitziet of ze (weer) in verwachting is, fluistert men: ze ziet zo waterig en roisterig. Waterkoud is kou die regen voorspelt, het watermesien is het watergemaal , stoomgemaal. Een waterwulp is een hozer met een langwerpig, snavelvormig blad, het werd onder andere gebruikt voor het natgooien van koolplanten.

In het millenniumjaar 2000 schreef ik een musical waarin het water van de Kromme Leek een grote rol speelt.


Een van de liedjes uit dat spel had als titel ‘Gewoôn maar een sloôtje’. 


Gewoôn

Gewoôn maar een sloôtje, gewoôn maar wat water

wat riet en wat kroôs en wat eendegesnater.

Gewoôn maar wat grasland met grazende koeie

gewoôn maar een fruittuin met bome die bloeie…

Gewoôn maar wat zitte zo zonder gedachte

je koike nei wolke die jage en jachte.

Gewoôn in ’t zontje nei graaspriete ture

de torenklok slaat weer, je zit hier al ure…

Gewoôn maar wat loupe met je hoofd in de wind

gewoôn maar wat zingen zo bloid as een kind

dat ken bai zô’n sloôtje in ’t Westfriese land

gewoôn in ’t gras met de toid in je hand.


©Ina Broekhuizen-Slot

Bron: Westfries Woordenboek, Jan Pannekeet