Jan van Mersbergen kijkt uit op de speeltuin.
Jan van Mersbergen kijkt uit op de speeltuin. (Foto: Pr)

Verhalen over 100 jaar ‘Tuin van Sloten’

NIEUW-WEST – Dit jaar bestaat de 'Tuin van Sloten', de grote speeltuin, 100 jaar. Zaterdag 17 april was de officiële dag dat de speeltuin 100 jaar geleden werd opgericht. Donderdag 15 april werd de bijbehorende Koninklijke Erepenning uitgereikt door de Commissaris van de Koning van Noord-Holland. Verder zit een feestje er voorlopig niet in vanwege corona. Om toch stil te staan bij dit jubileum van een voor de buurt zo belangrijke plek, schreef fanatiek speeltuinbezoeker Jan van Mersbergen een verhaal. In verschillende delen schrijft hij over de geschiedenis van Sloten en vertelt over de waarde van de speeltuin in Sloten. Deze week deel 1.

De Oude Kerk is het oudste gebouw van Amsterdam, zeggen ze.

Vanzelfsprekend moet ik daar om grinniken, al zou je dat van mij misschien niet verwachten. Gezien ons voorkomen, onze rol. Wij zijn huizen Gods, maar we zijn ook gewoon gebouwen van steen, cement, kozijnen en ramen, een stevige fundering en een toren om een beetje op te vallen, en buiten dat zijn ook gebouwen competitief. De hoogste, de mooiste, de meest ingenieuze constructie, de oudste.

En als een ander met de eer gaat strijken...

Ik ga het hebben over een plek die dit jaar honderd is geworden. Heel oud, volgens de mensen. Een kleutertje, vanuit ons bekeken.

Ik ben de kerk van Sloten. Ze hebben mij verplaatst, ooit. Daarom is die ouwe op de Wallen de winnaar. Gefeliciteerd en geniet van de buren. God straft niet meteen, zeg ik dan. Maar ooit wel. Je moet geduld hebben.

In het geval van de Oude Kerk was onze baas zeker geduldig. Het duurde lang voor de rosse buurt de Oude Kerk opslokte, zoals ik vroeger draken monniken op heb zien slokken en de Waterwolf halve dorpen meenam naar de bodem.

De mensen hielden eerst nog afstand. Tegenwoordig maakt het de mensen niet meer uit, tenminste, bij die ouwe.

Ik ben verplaatst dus naar Sloten, en later hebben de Geuzen me verwoest. Kerken kunnen veel hebben. Verplaatsing, barbaren met hamers die hun naam weten te promoveren tot heldennaam, orkanen, brand. Toen het gedeelte boven de gordel van onze zuster De Notre Dame in vlammen opging wist ik: die straffe bejaarde dame komt er wel overheen. Ze krijgt een nieuwe gevel, voor en achter, en een nieuw dakje.

Dat is onder kerken een ouwe grap. Er zijn niet veel kerken met een rood dak, zoals er ook niet veel vrouwen zijn met rood haar. Daarover zeggen we: Een roestig dak betekent een vochtige kelder.

Klopt als een zwerende vinger.

Hoe heilig we ook mogen lijken, hoezeer bezoekers fluisteren zodra ze bij ons binnenlopen, onderling kunnen we lachen als ouwe vrienden om dit soort gezegdes. Taal brengt ons bij elkaar. De bezoekers voeren het mee, kletsen het door. Lopen is niet nodig. Wortels wel, stevige wortels die me recht houden in de klei.

Er zijn veel bezoekers trouwens die de humor niet inzien van dat roestige dak. Hoe die mensen kinderen kunnen krijgen is me een raadsel.

Een beetje droog melden de bronnen dat ik al in het jaar 1063 voor het eerst vermeld ben, in een oorkonde van bisschop Willem I van Gelre. Ik kan me Willem nog vaag herinneren. Klein mannetje, grote bisschop. Flaporen. Mensen die door die oorkonde denken dat mijn geschiedenis dus begon in 1063 hebben het mis. Ik stond er al een tijdje.

Maar kerken hebben geen geboortearchief. Wel een stevig fundament. Droge informatie, dat was wel nodig in die drassige tijden. Mensen weten tegenwoordig niks meer van die tijden. Eeuwen vocht, bloed, stank en geschreeuw. Tegenwoordig is alles stil.

Mensen klagen vanachter dubbel glas over Schiphol, maar duizend jaar geleden was ieder dorp, iedere straat, ieder gebouw vergeven van het lawaai, en dat zonder radio of telefoons met YouTube. Hout op stenen, dat maakt een vreselijk lawaai. Houten karrenwielen op hobbelige stenen. Rolkoffers op kasseien, maar dan vijftig keer zo zwaar.

Of gewoon schreeuwende mensen, want iedereen leek doof in die tijd.

Laat ik het zo zeggen, alleen met begrafenissen wisten ze even hun muil te houden. Je wist het meteen als er weer een overleden was. Oud werden ze niet, en ik had een uurtje rust.

Inmiddels kijk ik uit op een speeltuin, en je weet: als er iets kabaal maakt dan is het een speeltuin, zeker buiten schooltijd. Zeker als hij zijn honderdste verjaardag viert.

Konden mijn klokken maar veranderen in oordoppen.


Jan van Mersbergen