Afbeelding
(Foto: )

Dakdekkers

Mooie januarimiddag. Sylvia loopt met haar twee kleuterkinderen via het park langs een nieuw in aanbouw zijnde gebouw.

Ze is wat gehaast, want haar schoonmoeder komt rond 5 uur langs met een eigengemaakte appeltaart en die schoonmoeder is een nogal Pietje Precies en thuis zijn de bedden nog niet opgemaakt, moet er nog een afwas in de machine en staat de ontbijtboel nog op tafel. Het was een haastige aftocht deze morgen. Kinderen naar de oppas en zij naar haar werk in de wolwinkel. Wat vanwege de corona betekende de hele dag pakjes inpakken. Enne daarmee nog blij zijn ook. Dagelijks tientallen breisters tevredenstellen.

Dan … wat hoort ze ineens hoog vanaf een glooiend dak? Ze kijkt even zoekend omhoog naar het totaal nieuwe gebouw.

‘Hé, bloedmooie Blondie, weet je waarvan wij elkaar kennen? Ja, ik sta hier heel hoog, maar je hoort me toch wel. Nog eens afspreken, lekker wijffie?’

‘Hé, bloedmooie Blondie, weet je waarvan wij elkaar kennen? Ja, ik sta hier heel hoog, maar je hoort me toch wel. Nog eens afspreken, lekker wijffie?’

Sylvia fronst haar wenkbrauwen en kijkt zoekend omhoog

Sylvia fronst haar wenkbrauwen en kijkt zoekend omhoog.

Een haar totaal onbekende man zwaait uitbundig met iets wat op een ijzeren meetlat lijkt.

Haar kinderen volgen haar blik, ook al omdat ze een seconde stil staat.

Dan verschijnt er meteen iemand anders vlak achter de schreeuwende man, die luidkeels lachend roept:

‘Schat zal ik die maffe gozer effe naar beneden bonjouren?’

De kinderen roepen luid: ‘Papa, papa’

Sylvia staat verstijfd. 

Natuurlijk weet ze dat haar man dakdekker is. Maar ze weet niet iedere dag op welk dak hij aan het werk is. Dus kijkt ze niet altijd overal naar omhoog. Bovendien heeft ze haast.

Haar man roept haar nogmaals breed lachend toe: ‘Zal ik die mafkees een tikkie omlaag geven, wat denkt hij wel om je zo toe te joelen. Hij is net nieuw hier en hij moet nog veel leren zo te merken.’ En met een grijns op zijn gezicht: ‘Duwen?’

‘Niet doen, niet doen,’ schreeuwt Sylvia het uit van schrik.

‘Oh Jan, als jij dat doet, kom jij in de gevangenis en hebben onze kinderen geen vader meer om zich heen en ik geen man. Alsjeblieft. Alsjeblieft. Niet doen!’

‘Wat zeg je nu,’ roept de eerdere lompe schreeuwerd. Ik ben niet de vader van dat spul, al zou ik je best wel willen eh eh ….

‘Zal ik die mafkees een tikkie omlaag geven, wat denkt hij wel om je zo toe te joelen.'

Sylvia’s echtgenoot Jan snoert met een breed armgebaar de mond van de stagelopende schreeuwlelijk. 

Met zijn andere arm gebaart hij zijn vrouw om door te lopen.

‘Tot straks,’ roept hij nog zwaaiend. ‘Ik verheug me op mijn moeders appeltaart!’

Catharina reynolds