Droog

Het kan droog zijn in de maand augustus. Als het zonnig is en er waait een straffe oostenwind zegt men: ’t drougt deur een eken (eiken) plank heen, of ook wel: ’t drougt een end hout in tweien. In Zwaagdoik zeiden ze: 't Was zo droug, de moske (mussen) moste op kniese legge om nag een grointje te pikken.


Op droug staan of zitte betekent beschut staan of zitten tegen de regen. Op droug sjorre houdt in op het droge, op de wal sjorren, maar ook: opstrijken, binnenhalen. ‘Ik most die honderd piek maar gauw op droug sjorre.’

Van koeien die gedurende een periode vóór het kalven niet gemolken worden zegt men: ‘De koeie stane droug.’ Pestoor staat droug, wordt schertsend opgemerkt als de pastoor met emeritaat is gegaan. Als de kippen van de leg zijn, zegt men voor de grap: de kippe stane droug.


Droug sleipe is tijdens het slapen niet in bed plassen. 

Erges droug van bloive houdt in iets niet kunnen krijgen.

Drougbroôdswerk is zeer slecht betaald werk. Drougrôde is opruimen of schoonmaken zonder dat er water aan te pas komt, drougskure is schuren met zand en biksteen waarbij geen water wordt gebruikt.


Een mooie uitdrukking is ‘drougvoets deur de Rooie Zei gaan’, dat wil zeggen onderweg geen café aandoen. Met de Rooie Zei wordt de drooggevallen Rode Zee bedoeld waar de Israëlieten volgens het Bijbelverhaal doortrokken bij hun uittocht uit Egypte.

Op een drougie zitte is geen drank of andere consumptie voor zich hebben of aangeboden krijgen. ‘We hewwe bai die lui de hêle eivend op een drougie zeten.’


Als het wekenlang droog weer geweest is, ben je blij met een verfrissende regenbui. Over die vreugde schreef ik dit gedichtje.

Bui

Regen in augustus

buitje teugen ’t stof

nei die heite dage

geeft nag pittig of.

Regen in augustus

droppe op je kop

water in de zeumer

lubber je van op.

Gras dat wordt al groender

tuin die kroigt weer glans

skoônder wordt ’t padje

deur die waterdans.

Regen in augustus

zoete hemelzucht

dank voor dut presentje

zegen uit de lucht.


©Ina Broekhuizen-Slot


Bron: Westfries Woordenboek, Jan Pannekeet