J A L O E R S

De moeder stond zachtjes neuriënd in de keuken met een borsteltje zoete aardappelen schoon te maken die ze daarna in plakjes zou gaan snijden om te grillen.


De keukendeur ging zo stilletjes open dat ze het niet hoorde.

Ineens stond haar dertienjarige zoon achter haar en zei: ‘mam, ik ben hartstikke jaloers.’

De moeder stopte haar zachte gezang en vroeg, terwijl ze vooruit keek om de waterkraan dicht te draaien: ’waar zou jij nou jaloers op moeten zijn?’

Ze draaide zich om om haar handen te drogen en zag toen pas haar oudste kind, die over zijn t-shirt een hardroze trui van zijn zusje had aangetrokken.

‘Jaloers?’ herhaalde ze. ‘Jij?’


‘Lieverd,’ zei ze ‘als je dat echt meent, dan mag jij van ons best een meisje worden.'

‘Ja!’ schreeuwde de jongen. ‘Op mijn zus!’

‘Op je zus?’ zei de moeder. Ze keek van de roze trui naar het bleke gezicht van haar zoon.

‘Ja, zij mag zijn wie ze is. Een meisje.’ En toen luidkeels: ‘ik wil ook een meisje zijn!’

De moeder keek haar kind oplettend aan. Er viel een stilte waarin haar gedachten rondtolden. Had zij dit kunnen zien aankomen? Had zij ooit een voorgevoel gehad? Had zij ooit met haar man gesproken over het wellicht wat meisjes-achtige gedrag van hun zoon? Speelde hij vroeger soms wel eens met poppen in plaats van met autootjes?


Terwijl al deze gedachten door haar hoofd gingen, deed ze éen ding, puur vanzelfsprekend.

Ze spreidde haar armen uit en omarmde haar zoon zo stevig dat ze zijn hoofd tegen haar borst voelde botsen.


‘Lieverd,’ zei ze ‘als je dat echt meent, dan mag jij van ons best een meisje worden. Mag je best zijn wie je wilt zijn. Ook al moeten we samen dan een lange rare weg gaan, dan helpen je vader en ik je dat jij een meisje wordt.’ 

Ze voelde een zucht van opluchting uit de keel van haar zoon, terwijl hij zich tegen haar aanvlijde. Zonder wat te zeggen.


‘Maar’ zei ze, ‘dan moet je me wel toestaan om over jou als een meisje te praten en niet met zo’n rare onuitsprekelijke naam die niemand snapt, iets in de trant van LHBTIQ XYZ of zoiets.’


Catharina Reynolds