Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Column Marcel van Stigt: Het verborgen oorlogsverhaal

Column

Mijn opa van moederskant was een rasechte verteller. Hij verstond de kunst om verhalen zo te brengen dat ze van de eerste tot laatste letter boeiden. Als kleinkind luisterde ik met half open mond naar hem. Vaak ging het over de oorlog. Extra spanning hoefde hij dan niet in te bouwen. 

Met mijn oma en zeven kinderen woonde hij in Amsterdam-Zuid op drie hoog. Om het grote gezin te kunnen onderhouden hield hij er twee banen op na: overdag timmerman, in de avonduren portier. 

Alles werd anders toen de Duitsers Nederland binnenvielen. Eten ging op de bon, ’s avonds mocht je niet de straat op, binnenshuis moest alles worden verduisterd en je hoefde het niet in je hoofd te halen lampen aan te steken. En dan waren er nog de razzia’s. Mannen – ook niet-Joden - werden uit hun huizen gehaald om voor de vijand te werken of om acties van het verzet te vergelden. 

Mijn opa had daar niet zo’n trek in. Maar erg veel te willen had je niet, en er konden zomaar Duitse soldaten binnenvallen. In dat geval was je zwaar de sigaar. Dus daar moest iets op worden gevonden.

Gelukkig was mijn opa handig en inventief. In de huiskamer wrikte hij wat planken los uit de houten vloer. Daaronder maakte hij een ruimte van twee meter lang en dertig centimeter hoog. Zo ontstond er een geschikte schuilplaats, waarin hij zich kon verstoppen als hij – of mijn oma – onderaan de trap gestommel en rumoer hoorde. Dan verwijderde hij snel de planken, dook letterlijk onder en dan legde mijn oma of een van de kinderen de planken weer op zijn plek. Voor de zekerheid drapeerde mijn oma er nog een kleedje overheen. Als ze tenminste niet snel naar de deur moest om de ongenode gasten even op te houden. Zodra de kust veilig was, hielpen de kinderen mijn opa weer uit zijn schuilplaats.

Diverse keren moest mijn opa angstvallig zijn adem inhouden; dan hoorde hij amper een decimeter boven zijn hoofd zware voetstappen. Maar ze hebben hem nooit gevonden. 

Mijn oma en de kinderen moesten wel zien te voorkomen dat ze buitenshuis over de schuilplaats praatten. NSB’ers die de boel konden verlinken lagen immers overal op de loer. 

Later, toen de oorlog voorbij was, is volgens mijn opa met menig NSB’er ‘een goed gesprek gevoerd’. 

Het zijn die verhalen die mijn opa elke keer weer oplepelde. 

Eén verhaal bleef intern. De jongste zoon van mijn opa en oma heeft de oorlog niet overleefd. Hij was ziek en erg verzwakt en moest het langdurig zonder de broodnodige medicijnen stellen. Pas op de eerste dag na de oorlog waren ze beschikbaar. Het was net te laat.

Ik heb dit verhaal van mijn moeder gehoord. Mijn opa, die er tot op de dag van zijn dood verdriet van heeft gehad, heeft daar nooit één woord over kunnen zeggen.