Ru Hoogendijk was lid van de Landelijke organisatie voor hulp aan Onderduikers.
Ru Hoogendijk was lid van de Landelijke organisatie voor hulp aan Onderduikers. (Foto's: aangeleverd)

'Ze zochten mijn vader Ru Hoogendijk'

MEDEMBLIK - Gerard Hoogendijk (1941) is geboren in Medemblik, maar nu inwoner van Bussum. Hij zag het eerste levenslicht tijdens de Tweede Wereldoorlog en heeft aan die oorlogsjaren nog vage herinneringen. Met de hulp van zijn oudste zus Riet (1937) en zijn moeder kan hij van zijn oorlogsherinneringen een beter beeld schetsen. 

Ru Hoogendijk werd in 1939/1940 opgeroepen voor het leger. "Hij werd gestationeerd op de Grebbenlinie. Er werd daar zwaar gevochten. Mijn vader behoorde bij de staf van zijn eenheid als trompettist. Hij was namelijk zeer muzikaal. Met de trompet werd in die tijd het signaal voor aanval en terugtrekken gegeven. Het gerucht ging dat zijn been was afgeschoten. Dat was een klap voor mijn moeder. Het was gelukkig een gerucht. Het viel mee, alleen een beenwond. De militaire koperen hoorn met groen koord hing nog jaren aan de wand van onze woonkamer."

Overval

"Het is voor mij een moment dat historische waarde heeft voor Medemblik. Ik herinner me dat ik al goed kon lopen, toen ons huis aan de Burgemeester Schoutsenstraat 8 om 04.00 uur werd overvallen. “Auf machen!”, schreeuwden Duitse soldaten en hadden ons huis met boerderij omsingeld. Ze zochten mijn vader. Ik herinner me hoe de soldaten met geweer in onze keuken stonden, vragend waar Ru Hoogendijk was. Mijn moeder moest vertellen waar haar man was. Ons gezin bestond toen uit mijn vader en moeder met vier jonge kinderen, Riet (1937), Jan (1939), Truus (1943) en ik, als kleuter. En ze was mogelijk zwanger van mijn broer Ru (1945). Ik vroeg aan de commandant of hij misschien mij dood wilde schieten. Dat is wat mijn zus Riet zich herinnert. De commandant vroeg aan mijn moeder: "Was sagt das Kind?" Mijn moeder gaf uitleg en toen zei de Duitser: “Ach, nein.” Mijn moeder moest dagen daarna regelmatig op het kantoor van de bezetter komen om informatie te geven. Maar ze wist van niets! Dat waren mannenzaken."

De sloot door

Gerard zijn vader was over het platte dak van de boenruimte, langs de regenpijp afgezakt en de sloot in gegleden. Hij waadde stilletjes naar het St. Martinus, waar hij schone kleren kreeg. "Na de overval was mijn vader plotseling verdwenen. Hij dook onder in de Beemster. Ik heb dagen gevraagd: "Waar is mijn pappie nou?". Mijn vader was mijn wilde paard, ik mocht altijd op zijn rug zitten, hoorde ik van mijn moeder. 

Onderdijkadres

De reden, waarom de Duitsers naar Ru op zoek waren, was omdat ze hem wilden ondervragen. Hij werd ervan verdacht dat hij Joodse onderduikers in huis had. "Jaren voor de overval waren er inderdaad Joodse mensen in ons huis. Op een slaapkamer was een verstopplaats gemaakt met een luik dat afgedekt werd door het hoge hoofdeinde van een groot bed. Ik hoorde ze boven in de slaapkamers praten. Ik kon nog niet lopen, maar wel kruipen, dus ik kroop de trap op voor onderzoek, maar werd al snel door de dienstmeid of mijn moeder weer naar beneden gehaald", vertelt Gerard. "Recentelijk kreeg ik het 'legitimatiebewijs' onder ogen van mijn vader: plaatselijk medewerker Hulp aan Onderduikers. Er bestond een groep in de katholieke kring die onderduikers hielp. Een frater had de leiding. Ik denk dat hij het hoofd van de Sint Jozefschool was. Ik ben zijn fratersnaam vergeten. Wel liet mijn vader na de oorlog regelmatig zijn naam vallen. Op hulp aan onderduikers stond de doodstraf. In het Provinciaal Ziekenhuis (in de volksmond: Het Gekkengesticht) werd ook hulp geboden aan onderduikers en hulpverleners zijn geëxecuteerd. Ik weet dat mijn vader is verraden door een dagloner. Hij kreeg een beloning van 25 gulden. Wij kennen zijn naam, maar mochten dat toen niet verder vertellen. En dat doe ik nu ook niet, want zijn kinderen en kleinkinderen hebben het niet gedaan. De verrader werd alcoholist."

Bedrijf

De familie Hoogendijk runde een melkzaak aan de Burgemeester Schoutsenstraat. "Ook al was mijn vader niet aanwezig, het bedrijf moest doorgaan. Mijn moeder nam mij mee op de driewieler-bakfiets. Regelmatig kreeg ik de houten klep op mijn kop. “Hoogendijk verkoopt kaas met krul!”, was de reactie van de mensen. Ik had wit krullend haar. Gelukkig kreeg mijn moeder hulp in de zaak, dat betekende voor haar dat ze thuis kon blijven, en ik ook."

Na de oorlog

Op het einde van de oorlog kwamen een aantal onderduikers bijeen in de keuken van de familie Hoogendijk. "Ze waren vrij! Mijn moeder heeft nog een paar jaar gecorrespondeerd met een Joods echtpaar dat naar Palestina was vertrokken."

Ru kwam na de oorlog terug, onherkenbaar, hij had een baard laten groeien. "Mijn vader heeft overigens nooit iets over de oorlog verteld. Al met al heb ik een krasje op mijn kinderziel ervan overgehouden. Mijn moeder Gré Hoogendijk-Hooyboer hield daarentegen lichamelijk en mentaal een flinke knauw over aan de oorlog. De avond voor haar overlijden, 75 jaar oud, had zij koorts- en angstdromen. Zij sprak voortdurend met de 'moffen' en verdedigde zichzelf en haar kinderen. "Het is voorbij, mam, de Duitsers zijn al lang weg”, suste mijn zus Riet. Die nacht overleed mijn moeder."

Het pand van de familie Hoogendijk in de Burg. Schoutsenstraat, in 1950.