P A N T O F F E L H E L D

Iedere woensdagmorgen arriveert er een prachtige kaaswagen rond de klok van elf op het pleintje voor de hoge flat. De kaasboer opent de luiken, trekt aan een grote koperen buitenbel en binnen vijf minuten stonden er dit keer voornamelijk vrouwen voor zijn kraam om hun inkopen te doen.

De meesten kenden elkaar van gezicht en van het wekelijkse praatje bij de kaasboer. Sommigen wachten op elkaar om daarna samen te gaan koffiedrinken. Een mooie gelegenheid om de eenzaamheid even op te heffen.


De eerste man kwam aanlopen. Lang, een ietwat gebogen zestiger met een niet onvriendelijk gezicht. Zijn naam was Frits.

‘Goedemorgen,’ zei hij en een paar vrouwen knikten hem toe.

Hij probeerde een praatje te maken met de eerste de beste blondine die naast hem stond. 

‘Koopt u hier vaak kaas? Ik heb u nog nooit eerder hier gezien.’

‘Dan hebt u het verkeerd,’ zei ze en riep meteen haar bestelling door. ‘Een pond Beemster kaas, alstublieft.’

‘Eet u dat helemaal alleen op?’ vroeg de man.

De vrouw nam hem van top tot teen op en haalde haar schouders op.

‘Hebt u ook Griekse Feta vandaag?’ vroeg ze vervolgens aan de kaasboer.

‘Griekse Feta,’ mompelde Frits en toen vriendelijk: ‘bent u wel eens in Griekenland geweest? Ik nodig u wat graag uit voor een glaasje ouzo.’

‘Hoezo,’ zei de vrouw en wendde haar hoofd meteen van de man af, om luidkeels iets tegen haar wachtende buurvrouw te zeggen. Die proestte het uit.


Frits stopte als gestoken om wat hij hoorde. Meteen stopte hij zijn pogen om verder contact te krijgen met deze vrouw en vroeg zich af of ze hier allemaal zo waren. Even nog keek hij kort keurend in het rond voor hij besloot zijn avances finaal te stoppen.


Tien minuten later nam de ietwat gebogen zestiger met het vriendelijke gezicht met anderhalf pond kaas in zijn ietwat trillende hand de lift naar de bovenste verdieping van de flat. Daarbinnen aangekomen schreeuwde hij boos voor zich uit, terwijl hij zijn kaas op zijn haltafel smeet. 

‘Pantoffelheld, pantoffelheld! Dacht dat mens van 'hoezo ouzo' echt dat ik doof ben en niet hoorde wat zij zei?’

Hij schopte zijn vale oude bruin geblokte pantoffels ver van zich af en pakte een paar hippe lichtgrijze sneakers vanonder de kapstok om ze driftig met een diepe frons in zijn voorhoofd in zijn luie stoel in zijn woonkamer aan te trekken.

Hij kon er nog niet om lachen.

***