Afbeelding
(Foto: Geert van Diepen)

Klok

‘O,’ zegt de Alkmaarse klokkenmaker verbaasd, ‘je bent met de fiéts.’ Buiten voor zijn winkel zet ik mijn klok in een plastic kratje achter op de bagagedrager. ‘Moet … moet je ver?’ vraagt hij. Zijn stem klinkt bezorgd. ‘Nee hoor, Sint Pancras …’ antwoord ik en zet met snelbinders de boel vast. Twee maanden lang heeft de klokkenmaker zich over mijn klok ontfermd en nu is hij klaar. Een Franse comtoise, ooit gekocht in ’t Rommelparadijs. Een tijdlang liep de klok fantastisch, geen uur sloeg hij over. Stom, ik had natuurlijk op de bodem van het kratje iets zachts moeten leggen, ter bescherming van het delicate binnenwerk. Een handdoek, een kussentje. ‘Ik betwijfel of dit wel goed gaat, hoor,’ waarschuwt de klokkenmaker aarzelend. ’Meestal haalt men de klok met de auto op.’ Met de auto? In die drukke binnenstad? Tsja, daar had ik even geen zin in. ‘Ik blijf zoveel mogelijk op het asfalt,’ sus ik. Maar op de terugweg is minder asfalt dan me lief is … af en toe hoor ik de klok in het kratje rammelen en kreunen. Opgewonden zet ik hem thuis op zijn plaats, hang de gewichten eraan en geef de klepel een zetje. Tik … tik … tik … ik glunder, maar niet lang. Na een paar minuten houdt de klok ermee op. Ik doe nieuwe pogingen. Noppes. Een uur later breng ik de patiënt schuldbewust terug naar de klokkendokter. Dit maal met de auto. Teder neemt hij de klok van me over. ‘Ik was er al bang voor,’ knikt hij.