Geert van Diepen.
Geert van Diepen.

Kippenhondjes

Het zijn net hondjes, die bruine kippen van mij. Zodra ik ’s morgens het keukenlicht aan doe, stormen ze dertig meter verder in de tuin enthousiast naar het hek. Als ik even later het hekje opendoe, kijken ze me verwachtingsvol aan: heeft ie rijst mee, restjes aardappelen of brood?
Zeg ik met een lage stem ‘hee kippetjes’ dan maken ze zich klein en laten ze zich een voor een oppakken en aaien. Dat aaien zijn ze inmiddels gewend, ze laten het toe en doen soms hun oogjes dicht van genot. Het zijn net hondjes, die kippen van mij. Zien ze me met een drietand of een schop door het kippenweitje lopen naar de moestuin, wijken ze niet van mijn zijde. Ze willen met me mee, naar de wormen die tevoorschijn komen als ik daar de grond losmaak.
Met groots gemak slokken ze de dikste pier naar binnen. ‘Het zijn de leukste kippen tot nu toe,’ zeg ik vaak. En dan noem ik een adres in Warder. ‘Ze leggen trouw elke dag een ei, ze zijn tam en nieuwsgierig en het aller grappigst is, ze lopen als hondjes achter me aan. Voor al dat laatste streelt mijn ijdelheid, ze herkennen me en geven me het gevoel dat ze me vertrouwen. Ik denk dat ze me leuk vinden, wat onzin is, want het gaat ze natuurlijk enkel en alleen om het voer dat ik ze ter beschikking stel. Of het verse water elke dag, of regelmatig een schoon hok met vers stro.

zijn het, ze leggen braaf en blaffen niet.