Gerrie: ‘Bij Gouwsluis werd vaak geschoten, vooral de Hefbrug was vaak het doelwit.'
Gerrie: ‘Bij Gouwsluis werd vaak geschoten, vooral de Hefbrug was vaak het doelwit.' (Foto: Marieke Roggeveen)

Gerrie: ‘Hoe weet ik niet, maar ik wist dat er iets ergs stond te gebeuren’

Nieuws

Marieke Roggeveen

ALPHEN AAN DEN RIJN – Bij veel mensen zijn de grote verhalen over de Tweede Wereldoorlog wel bekend, maar hoe was het leven van gewone Alphenaren? Hoe kwamen zij aan voldoende eten? Waarom stond er een afweergeschut op Gouwsluis? En waarom werd een vrachtwagen van Verkerk Transport donkerblauw geverfd?

Gerrie van den Hoek-Turkenburg werd in 1933 geboren in de Prinsenlaan te Gouwsluis. Als de oorlog uitbreekt, is zij net 7 jaar geworden en is haar zusje Maartje één jaar. 

‘Bij dreigend gevaar moest ik in het gras van de helling bij de Hefbrug duiken’

“Van het begin van de oorlog weet ik niet veel meer”, begint Gerrie te vertellen, “ik zat nog maar net op de Lagere School, dit was de School met De Bijbel op Gouwsluis. Al snel kon ik hier heel vaak niet naar toe: of het gebouw was gevorderd door Duisters, of er was onvoldoende brandstof voor de verwarming, of in de school bevonden zich vlooien, of het was niet veilig om er naar toe te gaan. De school stond vlakbij de spoorlijn van Utrecht naar Leiden die regelmatig werd beschoten om het vervoer te stagneren, vooral de Hefbrug was vaak het doelwit. Daarom stond er ook een afweergeschut op Gouwsluis.”

Gillend geluid

“Maar mijn vader liet mij meestal toch naar school gaan”, vervolgt Gerrie, “wel met de waarschuwing dat ik bij dreigend gevaar in het gras van de schuine helling bij de Hefbrug moest duiken. Daar heb ik veel angstige momenten beleefd. Op een gegeven moment wist ik dat het niet gevaarlijk was als er recht boven mij een bom uit een vliegtuig viel. Omdat een bom nooit loodrecht naar beneden viel, maar altijd schuin van mij weg. Ik herkende ook het geluid als een vliegtuig afremde om een bom te laten vallen: een soort gillend geluid. Dit geluid roept nog steeds herinneringen op aan die tijd.”

Rapport

Gerrie pakt een doosje en haalt daar een paar kogelhulzen en granaatscherven uit. “Deze heb ik als kind gevonden en altijd bewaard. Ik heb ook nog mijn rapport waarop je kunt zien dat ik dit in de derde klas maar één keer heb meegekregen, zoveel verzuim was er toen.” Op een dag zag Gerrie dat een vrachtwagen van Verkerk Transport donkerblauw was geverfd. Ook was er een witte cirkel met in het midden een rood kruis op geschilderd. De auto werd als een ambulance gebruikt in Alphen. Gerrie speelde vaak met Joodse kinderen bij haar in de buurt, waaronder twee zoontjes van de familie Cassier die aan de Gouwsluisseweg woonden.

‘Wij wisten niets, maar toch wist ik dat Joden gevaar liepen’

“Dat waren mooie, donkere kindjes, dat weet ik nog... Weet je?” vervolgt Gerrie na een korte stilte, “wij wisten niets, maar toch wist ik dat Joden gevaar liepen. Ik denk dat ik ’s avonds in bed onbewust veel dingen heb opgevangen doordat ik door het dunne schrootjesplafond kon meeluisteren naar wat er in de huiskamer werd gezegd.”

IJsclubterrein

Gerrie kende ook Rika de Leeuw die soms in de winkel van Werneke hielp en waar haar moeder nog maar kort geleden een zalmroze manteltje voor Gerrie had gekocht. Dit manteltje droeg Gerrie toen zij samen met een vriendinnetje op 12 augustus 1942 naar het station ging. Op deze dag moesten veel Joden uit Alphen zich bij het IJsclubterrein melden om vervolgens naar het station te gaan. Gerrie: “Hoe weet ik niet, maar ik wist dat er iets ergs stond te gebeuren.

‘Er was gewoon weinig te eten’

En daar, op het station, zag ik ze opeens staan: Rika en haar broer Hartog, allebei met een rieten koffer, zij moesten zich ook melden en werden samen met de andere Alphense Joden met de trein weggevoerd. De situatie op het station voelde ‘raar’ en bedreigend... Onderweg naar huis zei ik tegen mijn vriendinnetje: dit jasje doe ik nooit meer weg.”

Laatste restjes soep

In de hongerwinter moest Gerrie vaak op pad om melk en bonnen voor extra boterhammen te halen. “Wij hadden het niet slecht, maar ik had wel vaak een hongergevoel, er was gewoon weinig te eten. Als ik kinderen bij de gaarkeuken zag, was ik stikjaloers als ik er een paar boven een bijna lege pan erwtensoep op hun kop zag hangen om de laatste restjes soep eruit te schrappen.”

De oorlog is voorbij!

In april 1945 werd haar broertje Dirk geboren, een paar weken later rende een vijf jaar ouder buurmeisje ‘s morgens vroeg met haar armen omhoog hun huis binnen, en juichte: ‘De oorlog is voorbij, de oorlog is voorbij!’ “Bij de buren hadden ze een radio”, verklaart Gerrie, “daardoor waren zij één van de eersten die hoorden dat Nederland was bevrijd.” De vreugde van de bevrijding werd in november van dat jaar overschaduwd door het overlijden van haar zusje. Maartje kreeg difterie en overleed binnen een week.

Gerrie heeft nog een doos en map met oorlogsherinneringen