Column Mats - Zeepaardjes

Column
Mats Hoogland.
Mats Hoogland. Foto: (Foto: Jasper Groen)

door Mats Hoogland

Een meisje, met lang haar, gebonden in twee vlechten, speelt in een strand gemaakt van FEBO-vorkjes. De vorkjes prikken in haar benen, dus probeert ze te knielen op alleen haar voeten, maar zonder houvast. In het FEBO-vorkjeszand gaat dat maar lastig. De zee komt steeds ietsje dichterbij, het meisje zit nu al bijna met haar voeten in het water. Ze probeert iets van de vorkjes te maken. Ze steekt ze, met alle zorgvuldigheid van de wereld, in elkaar.

Dan, ineens, tussen de vorkjes, ziet ze een zeepaardje liggen. Het spartelt. Met haar rechterhand pakt ze het op. Het heeft een kleur die zij nog nooit eerder gezien heeft, buiten elk kleurenspectrum. Als radeloosheid een kleur zou hebben, was het deze.

Met haar linkerhand pakt ze ondertussen een van de honderdduizend vorkjes en steekt die, meedogenloos wreed, in het zeepaardje. Uit verveling. De bovenste punt steekt in het oog. Gelijk spijt. De dood past precies in de palm van haar hand. Ze laat het zeepaardje vallen en kijkt op. Er kruipen in de verte ontelbaar veel zeepaardjes uit het FEBO-vorkjeszand omhoog. Ze lijken op haar af te komen. De lucht wordt plotseling grijs, en nog geen minuut later zwart. De vorkjes smelten onder haar voeten, het brandt. Het strand heeft haar geduld verloren.

Weg. Ze moet weg. De zee in. De zeepaardjes waren haar al achtervolgd, maar ze zijn gelukkig niet snel. Bij de eerste stap in het water voelt ze al dat het water veel te koud is om te zwemmen en ze wilt haar benen weer optrekken, de kust op. Naar huis. Maar dat kan niet. Ze probeert de zee in te rennen. Het is zo harteloos koud water, dat de tranen ontspringen in haar ogen. Ze moet door.

Eerst voelt ze haar voeten niet meer, dan haar handen. Al haar nagels breken volledig af. Ze ziet ze wegdrijven. Haar adem stoot. Ze probeert wanhopig de wereld weer aan elkaar te plakken. Ze hijgt. Telkens komt er nieuw bloed uit haar vingers, dat vervolgens weer weg stroomt in het water. Zolang ze haar handen en voeten onder water houdt, lijken ze schoon.

Ze is nu diep genoeg in de zee gezakt om te kunnen zwemmen. Haar lichaam voelt onbekend aan. Botten en vlees. Ze zwemt. Ze probeert wanhopig de wereld weer aan elkaar te plakken. Ze verdrinkt. En ze wordt wakker.

Alles is eensklaps weer van haar. Haar bed, haar nachtkastje, haar spiegel, haar raam, haar deur, allemaal in haar kamer. Alles behalve de zee, die is van iedereen.