Opgelucht

Column
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Je stapt in een trein en kiest een stoel in het gangpad. Wat doe je dan als de passagier die recht tegenover je zit ineens moet overgeven? Zelf wist ik het eerlijk gezegd niet helemaal.

Ik reisde van Leiden naar Purmerend en zat op een stoel in een gangpad. Er was daar verder maar één passagier, een man van in de vijftig, en die zat tegenover mij. De man maakte opeens een geluid dat veel weg had van een hik en toen klotste een klets kots over de tas op zijn schoot en op de grond. Hij voelde zich er, behalve hondsberoerd, zichtbaar ongemakkelijk bij. Met een hoofd dat als een verkeerslicht van groen naar rood sprong keek hij me even schuldbewust aan. 

Hij had een dun krantje bij zich en daarmee wiste hij de sporen haastig weg. Dat wilde niet helemaal lukken; het papier raakte al snel doorweekt en er resteerde een natte plek op de grond.

Er viel de man niet veel te verwijten; sommige dingen in het leven overkomen je nu eenmaal. Maar erg smakelijk oogde het niet.

Zelf voelde ik me er verre van gemakkelijk bij. Want: wat als het niet bij deze ene eruptie zou blijven? Ik zat op een redelijk veilige afstand, maar toch… Het zijn van die gebeurtenissen waarvan je liever geen getuige bent.

Wat te doen? Weglopen en elders een andere stoel zoeken? Het leek de beste optie, maar ik vond het toch een beetje lullig voor hem. Blijven zitten dan maar en hopen op een snel en algeheel herstel?

Ik besloot tot het laatste. Ik had een spannend boek meegenomen – het meeste recente van Stephen King - en pakte het uit mijn rugzak. Afleiding – dat leek me het beste. Maar hoe spannend het boek ook, wat er tegenover mij dreigde te gebeuren vond ik een stuk spannender. Uit mijn ooghoeken hield ik de man in de gaten. 

Hij ademde iets te zwaar naar mijn zin, draaide bovendien constant op zijn stoel. En dan dat geschommel van die trein – dat voorspelde weinig goeds. Soms kwam er bij hem een boer op en schoot hij met zijn hand naar zijn mond; bij mij stokte tegelijkertijd de adem in de keel. 

Het was een sprinter, dus er waren voldoende kansen dat hij op een van de stations zou uitstappen. Dat gebeurde niet. En ik moest zelf nog zo lang naar Purmerend. Zelden heb ik de minuten zo traag voorbij zien kruipen.

Tussen Sloterdijk en Zaandam dreigde het opnieuw mis te gaan. De man leunde voorover, plaatste zijn ellenbogen op zijn dijen, steunde met zijn hoofd op zijn handen en begon gejaagd te blazen en te hijgen. Bij mij ging het sein op felrood; onwillekeurig trok ik mijn knieën op.

De trein reed station Zaandam binnen en de man nam de enige juiste beslissing. Hij stond op en met bolle wangen en een hand voor zijn mond spoedde hij zich naar de deur. Tergend langzaam kwam de trein tot stilstand. ‘Groen, ga op groen!’ beet ik de knop op de deur toe.

Toen dat eindelijk gebeurde, ramde de man op de knop en sprong naar buiten. De deuren sloten zich en ik kon nog net zien hoe hij naar een grote afvalbak rende. Wat een opluchting!