Ut sal mijn un sorg sijn - Zorgen moet je niet maken maar doen

Nieuws
Diana de Boer. (Eigen foto)
Diana de Boer. (Eigen foto) rodi.nl

Column Diana de Boer
"Het is mijn schuld zie je." Hij zit op zijn bed, zijn incontinentiebroekje hangt om zijn enkels. Zijn bed is een grote smurrie van ontlasting en ook de vloer tussen zijn voeten is vuil. Het ergste is misschien wel dat hij niet incontinent is. Toch bedoelt hij, als hij zegt dat het zijn schuld is, niet de rommel op het bed of op de vloer. Hij bedoelt alle Tweede wereldoorlog-slachtoffers. Híj is verantwoordelijk voor de dood van miljoenen. Dat hij niet oud genoeg is om de oorlog meegemaakt te hebben; daar kan hij niks mee. "Maar ik dééd het…ik geloof niet dat ik het wilde, maar ze zijn allemaal dóód." Negen van de tien keer dat ik hem bezoek is dit hoe ik hem aantref en oh, wat is mijn hart zwaar. Geen psychiater, geen welzijnswerker, geen arts, zelfs mensen die de oorlog wel meemaakten kunnen hem niet van gedachten doen veranderen, en ik verspil hier dan ook geen moeite aan. Afleiding is de beste remedie hier, maar waar je ook over praat met hem, die oorlogsdoden schijnen er altijd zachtjes doorheen.
De man leeft in absolute kwelling en dus zoiets basaals als toiletgang brengt hem niet in beweging. Hij laat het gewoon lopen. De lijst met gedwongen opnames is groot, maar ze kunnen niet zo veel met hem, hij is intelligent, zachtaardig en doet geen vlieg kwaad. Dus zit hij in zijn prachtige huisje aan het water te verpieteren door schuldgevoel. Mijn hart breekt hier elke dag weer, in wat een nachtmerrie moet deze man leven. Ik begeleid hem naar de douche, simpel even zijn elleboog aantikken is genoeg hem te doen opstaan en met mijn hand in zijn rug loopt hij gedwee naar de badkamer. Ik spons hem helemaal af terwijl zijn tranen zich met het douchewater vermengen en zoals vaak moet ik mijn stinkende best doen niet gezellig mee te huilen. "Lekker eitje bakken voor u?" Hij kijkt even verbaasd, en dan, alsof het kwartje dan valt zegt hij: "Oh ja, jij gelooft niet dat ik ze allemaal vergast heb, hé?" Hij schudt zijn hoofd in ongeloof, dat ik zó goedgelovig ben. "Je bent lief", zeg ik. En geef hem de handdoek aan. Soms pakt hij hem aan en droogt zichzelf af, soms huilt hij zo hard dat ik het doe. Die dag doe ik het. Hijs hem in een schone inco, vind wat schone kleding en kleed hem aan.
Dit kán toch niet, denk ik, iemand moet toch wat voor deze man kunnen doen… Maar het is ijdele hoop, hij leeft al sinds zijn 17e zo, en is even 40 nu. Het eitje bak ik en hij eet het, de medicatie zoek ik uit, hij neemt het. Ruim rommel op, zet wasmachine aan. Als de thuiszorg hier niet drie maal daags zou komen zou hij vermoedelijk vervuilen en verhongeren. Hij vraagt ons vaak of hij al mag sterven. Dat is wat hij graag zou willen, maar hijzelf doet daar niets mee en wij uiteraard ook niet, maar och, wat is dit zwaar. En als ik het telefoontje krijg, oh, al jaren geleden nu, dat hij in zijn slaap is overleden, ben ik gebroken.Verdriet om de man die hij had kunnen zijn en de kansen die hij nooit kreeg. Geef het tijd, zeg ik tegen mezelf, geef het tijd. Maar nog steeds als ik aan de man denk zinkt mijn hart, het hart wat je eigenlijk bij de voordeur van een cliënt moet laten liggen bij binnenkomst, en het weer oppakken als je de deur achter je dichttrekt en vertrekt. Iets waar ik nog nooit toe in staat ben geweest…