Appels en pere

Algemeen
Maandelijks legt kenner Ina Slot Westfriese woorden en uitdrukkingen uit.
Maandelijks legt kenner Ina Slot Westfriese woorden en uitdrukkingen uit. (Foto: Rodi Media)

Het is weer plokkerstoid, plukkerstijd dus! De pruimen, de peren en de appels rijpten. Eerder al konden we in Westfriesland volop kersen en bessen kopen.

Bessen worden hier alebesse genoemd en kruisbessen zijn kruisebaaie. De beste bessen zijn prolefieke, de naam komt van het Franse woord prolefique dat vruchtbaar betekent. Vroeger plukten kinderen vaak bessen, je deed ze in een busseltje, een lage ronde mand.

Over kinderen gesproken, een gezegde luidt: ’t is van dat soort tussen pruime en krente, dus te klein voor tafellaken en te groot voor servet. Een andere zegswijze met pruimen is: die zoit gien pruim voor een mandvol. Dat wordt gezegd van een vrouw die stijf, trots en uit de hoogte is, ze zou het woord ‘pruim’ niet zeggen al zou ze er een mand pruimen mee verdienen.

Plokkerstoid

Appelepent is appelmoes, de zegswijze ‘da’s gien appelepent’ betekent: dat is geen kleinigheid, geen pretje.

Peren hebben doorgaans Franse namen. Die vreemde woorden zijn niet erg besteed aan de Westfries, hij maakt er dan ook een nieuwe naam van die beter ‘bekt’. Giese, kijk, dat klinkt bekend, het zijn de Gieser Wildeman, een kleine stoofpeer die zo lekker rood kan worden. Ook Sisteremoine of sinteremie zijn stoofperen, het is een verbastering van Saint Rémy. Met Bollewiese wordt de perensoort Bonne Louise aangeduid, Conferense zijn de Conference-peren en Dwaienee de Doyenné du Comice.

Westfries appelras

Een echt Westfries appelras is de Schellinkhouter. Dit ras is ‘ontdekt’ door G. Dekker en die kwam uiteraard uit Schellinkhout.

Een van de bekendste appels is de Goudrenet, een vrucht die een loflied waard is. En dat schreef ik dan ook.

Loflied op de Goudrenet

De goudrenette benne roip dat moeder kroigt de geist,

ze skilt en snaait en kneedt ’t deeg, ’t wordt vedaag een feist!

Ze heb heur opoes kloin recept altoid heêl goed bewaard

en bakt met ’t groôst gemak een ouwerwisse appeltaart!

’t Hêle huis dat lucht ’r van en iederien koikt bloid,

de slagroom klopt, de vurkies zocht, ’t is nou smulderstoid.

En slikvingerend raakt ie op, dat noôst ons allegaar,

maar vroideg – heb ons moeder zoid – den bakt ze weer een aar.

Van alles wat ’r klaarmaakt wordt an eterai op aard

eet ik vezelf ’t alderliefst moin moeders appeltaart.

Deerom zing ik een loflied nou op deeg en goudrenet

maar ’t meist vezelf op moedertje die zuks in d’oven zet!

Bron: Westfries Woordenboek,

Jan Pannekeet

Meest gelezen


Lees nu de laatste editie van de digitale krant

Agenda