Zuks nou maar: Het Westfriese Battere
In het najaar van 2020 stond er een mooie column in de krant van Nico van Straalen, geboren en opgegroeid in Spierdijk. Nico is bioloog en onder meer hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij onderwijs geeft aan studenten biologie en biomedische wetenschappen. Zijn column had als titel Koester het batteren. Hij pleit ervoor dat alle kinderen ‘batteren’ omdat jongens en meisjes die geregeld buiten spelen een betere immunologische afweer opbouwen.
Is batterren een Westfries woord, vraagt hij zich af. Dat is natuurlijk zo. Battere betekent: weer en wind trotseren, door sneeuw, modder en plassen lopen. Een batteraar is een levenslustig kind dat altijd speelt, in plassen slaat of trapt en zich smerig maakt.
Bazzeroet
Je kunt zo’n kind ook een bazzeroet noemen of een doerak: een deugniet, een wilde, gezonde rakker. Kinderen zijn vaak doenig, drokkig, bedroivig. ‘Wat benne de joôs weer doenig, d’r is vast sturm op gaal (op til).’ En aan het eind van de dag ‘benne ze verroisd (moe), louf (vermoeid) en rôzig (slaperig door langdurig verblijf in de buitenlucht). Dan kunnen ze ‘op toid te bed en lekker loere (slapen).’
Batteraars
Het water is favoriet bij batteraars. Daar kun je immers vissen, varen, slootje springen en ’s winters schaatsen, sleeën of ‘skosse trappe’. Voor vaders en moeders heeft dat water een kwalijke kant: een kind kan erin vallen met soms ernstige gevolgen. Daarom werd er, zeker vroeger, gedreigd met de bullebak: een oiselijk beist die in sloôt weunde en deer zat te wachten op kloine joôs die niet swumme konne. ‘Niet te dicht bai sloôt, hoor, denk om de bullebak, die groipt je!’
Doerakken
Maar daar zullen de batterraars, doerakken en bazzeroeten niet erg naar luisteren. Het liefst zijn ze buiten: daar is van alles te beleven en daar vind je ‘ampartige dinge’ zoals beschreven wordt in dit gedichtje.
Skatte
In jouw diesek zitte stientjes
en kastanjes en wat touw,
een dooie kever en een kroitje,
‘k bloif ‘r of, ’t is van jou.
In jouw diesek zitte skatte
uit de bossies langs ’t pad.
Are mense ziene zuks niet
maar jij vinde altoid wat.
Bukkend bè-je an ’t speuren
zoekend koik je nei de grond
blaadjes, takkies, slakkehuize
’n grasspriet steek je in je mond.
In jouw diesek zitte skatte
daagse dinkies, heêls niet duur
maar voor jou benne ’t presentjes
die je kroig van de netuur.
©Ina Broekhuizen-Slot
Bron: Westfries Woordenboek,
Jan Pannekeet