Column Marc Tangel: Gedragsgolven

Algemeen
Afbeelding
(Foto: privéfoto)

Als we in Den Haag ieder huis moeten afbreken waar ooit aan gewerkt is door een bouwvakker die tijdens diensttijd een jonge dame heeft nagefloten, vrees ik dat we in deze stad als nomadenvolkje verder moeten. Niet dat ik met dit statement de huidige discussie rond grensoverschrijdend gedrag in het belachelijke wil trekken, maar ik vrees wel een beetje voor de gevolgen die uit deze beschuldigingsgolf voortvloeien. 

Vorige week las ik een verhaal over twee mensen die eind jaren tachtig als volwassen individuen met wederzijdse instemming intieme contacten onderhielden, maar met terugwerkende kracht zit de dame met de kwestie in haar maag, aangezien zij destijds stagiaire was in het bedrijf waar haar minnaar fungeerde als haar eindverantwoordelijk begeleider.

Bovenstaand voorval mag moreel ongepast zijn, door het na zoveel jaar pas aan te kaarten, bekruipt bij mij toch het gevoel dat de melder meer bezig is met het schaden van een reputatie, dan dat ze daadwerkelijk de behoefte voelt haar verdriet te uiten. Als we echt het verleden in willen duiken, vrees ik dat vele musea een groot deel van hun collectie wel naar het depot mogen sturen. Ik bedoel: u gelooft toch niet echt dat al die schilders door de jaren heen collectief van hun naaktmodellen zijn afgebleven? Hoe denkt u anders dat het ‘Meisje met de Parel’ aan die verschrikte blik in haar ogen komt?

Persoonlijk ben ik mij al ruim twintig jaar pijnlijk bewust van machtsverhoudingen op de werkvloer. Op een avond moest ik een nieuwe caissière inwerken, maar meubels in een supermarkt zijn niet berekend op de aanwezigheid van twee personen in één afrekenhokje. Ongemakkelijk draaide ik dus een beetje heen en weer, tot ik enige steun vond in de rugleuning van de stoel waarin onze nieuwe collega zich in volle concentratie over haar werkzaamheden boog. Aan het eind van haar dienst plakte ik zo’n beetje volledig voorovergebogen aan haar stoel vast en deze setting vond ze toch iets te intiem. Tenminste, dat bleek mij een uur later, toen ik op het managementkantoor geroepen werd. Volgens de letter der wet had ik wellicht geen overtreding begaan, maar mijn leidinggevende verzocht me toch dringend mijn amicale houding een tandje terug te schroeven. Een boodschap die blijft hangen. Je wordt voorzichtiger in wat je doet en zegt.

Enkele jaren later stonden er twee meisjes aan mijn kassa. Eentje pakte een chocoladereep uit het schap en zei: “die kunnen we straks delen”. Haar vriendin schudde het hoofd. “Noah vindt dat ik te dik word”, somberde ze. “Als ik verkering met hem wil houden, moet ik juist afvallen”. Bij het horen van deze zinnen moest ik mijn tong afbijten. Natuurlijk had ik willen opmerken dat ze er heel leuk uitzag en zich niks aan moest trekken van die ongemanierde puistenkop, maar zij was nog geen vijftien en ik al vijfendertig. Met die overweging in het achterhoofd liet ik haar leeftijdsgenootje ongestraft verder bouwen aan het minderwaardigheidscomplex van zijn vriendin en hield ik verder mijn mond. Uit angst. 

Niet uit wijsheid.