Column Marcel van Stigt: vóór het zingen de kerk uit
Met een slotdienst is afgelopen zondag het doek voor de rooms katholieke kerk De Schaapskooi in Landsmeer gevallen. De kerk moet worden verkocht vanwege een gebrek aan klandizie en aan geld. Het handjevol katholieke kerkgangers moet zijn heil elders zoeken.
Ook elders in Nederland loopt het kerkbezoek terug. Dat was in mijn jeugd heel anders. Ik woonde in Amsterdam-Noord en daar werden de kerkdiensten massaal bezocht. Mijn twee broers en ik moesten altijd met mijn ouders mee. Verschrikkelijk vonden we dat. Geen doorkomen aan, zo’n dienst. Dieptepunt was de preek. Tien tergend trage minuten luisteren naar een saai verhaal.
Een enkele keer hoefden we niet mee. Dat dwongen we handig af. We trokken ons tijdig terug in de grootste slaapkamer en op het moment dat onze ouders vanuit de woonkamer naar de hal liepen om hun schoenen en jas aan te trekken gingen wij vreselijk leuk met elkaar spelen, meestal gedrieën een indianentent opzetten. Uit mijn ooghoek zag ik mijn moeder naderen. Die keek naar mijn vader en zei: “Ach, ze zijn zo lekker aan het spelen, we laten ze deze keer maar even thuis.”
Maar meestal viel er niet aan te ontkomen. En wat doe je dan als twaalfjarige? Met je broers heimelijk ginnegappen. Elkaar aanstoten en wijzen naar een kerkbezoeker die zich in onze ogen raar had gekleed. Dat moest dan wel in stilte, maar dat maakte het juist zo leuk.
Minder leuk vonden we een dame die op een zekere zondagochtend pal voor ons zat. Het was mijn oudere broer - een rechtgeaarde dierenliefhebber - die het ontdekte. Hij stootte me aan en wees naar haar; of beter gezegd: naar datgene wat om haar nek was gedrapeerd. Het was zo’n halsbontje dat deftige dames vroeger droegen. Waren dit de resten van een vos? Een marter? Een das? Ik weet het niet meer, maar wat ik nog wel weet is dat twee zwarte, glimmende kraaloogjes ons vanaf haar linkerschouder aanstaarden. “Moet je kijken!”, siste mijn broer. “Wat een dierenbeul!”
Hij herhaalde het een paar keer – nét hard genoeg dat de vrouw het kon horen. Het had het gewenste effect. Ze begon ongemakkelijk om zich heen te kijken en over de zitting van haar stoel te schuiven. Mijn broer deed er nog een schepje bovenop en ik deed mee. Sleutelwoorden waren ‘zielig’, ‘dierenmishandeling’ en ‘stom mens’.
Nadat de vrouw haar hostie had opgehaald en terugkeerde naar haar stoel keken we haar met vlammende blikken aan. Ze deed zeer haar best ons niet aan te kijken. De laatste tien minuten gaven we opnieuw blijk van ons ongenoegen. De vrouw kon nu niet meer rustig blijven zitten. Het slotlied van het koor werd aangekondigd, maar daar wachtte ze niet meer op. Ze stond op, schuifelde langs de knieën van de andere bezoekers naar het gangpad en liep met snelle, korte pasjes naar de uitgang.
