Column Marcel van Stigt: Te laat

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Weinig is zo frustrerend als een trein die net voor je neus wegrijdt. Maar als dat niet mij maar een andere reiziger overkomt vind ik dat zeer vermakelijk. Ik verkneukel me dan om de reactie, die uiteen kan lopen van lichte teleurstelling tot vlammende woede. Niet netjes, wel eerlijk.

Toen ik nog op en neer naar mijn voormalige werkadres in Hilversum treinde, begon mijn dagelijkse reis op het station Purmerend. Daar miste ik nooit een trein, want ik stond op tijd op het perron. Datzelfde gold voor mijn reisgenoten. Nooit kwam er, vlak voordat de trein arriveerde, op de parkeerplaats een auto met piepende remmen tot stilstand, waarna de bestuurder eruit sprong, de autodeur dicht sloeg en haastig afsloot en wanhopig een sprintje inzette in de hoop de trein te halen.

Nee, daar bleef het redelijk tam allemaal.

Maar hoe anders was het als ik op Schiphol arriveerde. Daar moest ik overstappen op mijn trein naar Hilversum, en daar had ik ruim tien minuten de tijd voor. Heel riant en relaxed. Bij andere reizigers was die ruimte veel krapper. Heerlijk om te zien wat er dan gebeurde.

Keurige, in het blauw gestoken zakenlieden die met een zichtbaar bonkend hoofd, een wild wapperende stropdas en een tas onder de arm de roltrap bestormden. Toeristen die zich gehaast met een grote rolkoffer door de mensenmenigte heen werkten. Corpulente dames die hijgend als een stoomlocomotief van de trap bonkten, met een grote kans op een fatale hartverzakking. Een levendige drukte. 

Het bleef voor mij wel uitkijken. Ik ben een keer bijna ondersteboven gelopen door een man die twee enorme koffers meezeulde en dwars door me heen wilde.

De mooiste momenten deden zich voor als ik al comfortabel in mijn trein zat - ook prettig: ik kon altijd zitten - en op het belendende spoor een andere trein kwam aanrijden. Dan ging ik er extra lekker voor zitten. De deuren openden zich en dan waren er altijd wel reizigers die geen seconde te verliezen hadden, zich met een verbeten trek om de mond naar buiten stortten en het op een rennen zetten. Ruim baan was er niet altijd, want reizigers die naar binnen wilden stonden soms in de weg.

Het moment suprême moest dan nog komen. De conducteur keek naar links en naar rechts, floot ten teken dat instappen niet meer mocht, stapte zelf in, en dan sloten de deuren zich. Dan verhuisde ik naar het puntje van mijn stoel. En ja hoor, daar kwam dan vaak iemand aanrennen die nog mee wilde. En dan die gezichtsuitdrukking, die binnen twee seconden omsloeg van opluchting – ‘Oh gelukkig, ik heb hem nog nèt gehaald – in verbijstering – ‘De deur! De deur gaat niet open!’. Er volgde nog een radeloze ram op de knop en dan zette de trein zich onherroepelijk en tergend langzaam in beweging.

Afgelopen week maakte ik het weer eens mee. Een man die nèt te laat was keek de trein naast die van mij stokstijf na tot die uit zijn zicht was verdwenen. Daarna draaide hij zich om en liep vertwijfeld richting… ja, waarheen eigenlijk? Ik heb het niet meer kunnen zien. Mijn eigen trein reed ook weg.