Op de pijp met... Toon Kester

Algemeen
Afbeelding

Even pauze. Even op de pijp. Bakkie doen, praatje maken. Met en over bijzondere Westlanders. Westlanders met een verhaal. Over Westlandse waarden, en over heden, verleden en toekomst. Deze keer praten we met: Toon Kester.

Tekst: Esdor van Elten / Foto: Ton van Zeijl

 Toon Kester (87) bewaart heldere herinneringen aan het ‘oude’ Loosduinen met haar groenteveilingen. Naast tuinder was hij zijn hele leven een ‘paardenman’. “Alles heeft zijn tijd.” Toon woont in Naaldwijk en is weduwnaar van Riet van der Klugt. Samen hebben zij twee dochters en vijf kleinkinderen.

Waar kom je vandaan?

Ik ben geboren op de grens van Loosduinen en Monster, aan de Orberlaan. Ik ben de tweede uit een gezin van tien. Mijn vader kwam oorspronkelijk uit De Lier. Mijn moeder was een boerendochter uit Monster met Haagse wortels: haar familie woonde in het gebied wat het Zuiderpark zou worden en toen dat gesaneerd werd verhuisden zij naar Plaats Langeveld. Mijn vader tuinde aan de Haagweg en daar verhuisden we in 1940 ook naartoe. Met de tuindersschuit. We woonden in een oud boerderijtje. Het was toen nog een echte laan.

1940. Toen werd het oorlog...

Ik was zes toen de oorlog uitbrak, dus ik heb er nog herinneringen aan. Niet dat je op die leeftijd echt besefte wat er gebeurde. Ik vond het vooral een avontuur. Je ziet het gevaar niet. Ik zag de vliegtuigen laag over Ockenburg komen, en later kwamen er Nederlandse soldaten, die zich voor de parachutisten terugtrokken, melk en brood op de boerderij van mijn tantes. Ik herinner me ook dat ik een keer een paar Duitsers met paarden tegenkwam en dat één van hen me op een paard zette. Toen was ik al een paardenman en dat ben ik mijn hele leven gebleven.

Wat herinner je je nog meer?

Later in de oorlog werd het allemaal grimmiger. Mijn vader was tuinder, dus echt honger leden we niet, maar makkelijk was het ook niet. De eerste jaren kon je nog wel zaad kopen, maar dat raakte op. We hebben ook nog wel eens aan de suikerbieten gezeten. Ik weet ook nog dat er in Hoek van Holland Mongoolse soldaten zaten. Dat weet bijna niemand meer. (Deze ‘mongolen’ waren feitelijk Turkestanen, krijgsgevangenen uit het leger van de Sovjet-Unie die gedwongen werden in het Duitse leger te dienen – EvE). Levendige herinneringen heb ik ook aan het café op de kruising van de Haagweg/Monsterseweg en Oberlaan: vanouds de Oude Tol. Dat was in het verleden daadwerkelijk een tolhuis, waar je moest betalen om de weg naar Monster te kunnen nemen. Het was een bekend adresje voor stropers die daar kwamen om een bakkie te doen voor ze een konijn probeerden te verschalken. Aan het eind van de oorlog werden vanuit dit gebied V2-raketten afgeschoten op Londen. Dat ging niet altijd goed en ze stortten vaak eerder neer. Dat veroorzaakte een gat waar je in kon varen. Kort na de oorlog werden mensen die vanuit het Westland terugkwamen met eten bij de Oude Tol tegengehouden door de controleurs van de voedselvoorziening. Die zagen toe dat er geen zwarte handel werd gepleegd en dat mensen niet ineens, na zoveel tijd honger, teveel aten. Kortom: een gebouw met een geschiedenis. Jammer dat het weg is.


Hoe verging het jullie na de oorlog?

Mijn vader ging door met tuinen. Groenten. Loosduinen had indertijd maar liefst twee groenteveilingen. Op maandag had hij altijd veel succes met groenten die snel klaar waren; postelein, spinazie, andijvie. Want dat was wasdag en dan hadden de vrouwen minder tijd om te koken. Dat kon zomaar een dubbeltje per kist schelen. Zelf wilde ik ook tuinder worden. Met dertien jaar kwam ik van de lagere school af en de volgende dag stond ik aan de schop bij mijn vader. Ik heb daarna nog wel jarenlang avondcursussen gedaan. Op mijn 19e kocht ik mijn eerste stuk land. Daar teelde ik spruiten op. Iets anders kon niet, want je moest 21 zijn voor een tuindersvergunning. Spruiten waren vergunningsvrij. Twee jaar met je kont in de sneeuw. Het ene jaar teelde ik grove spruiten en brachten de fijne de beste prijs op, het volgend jaar had ik fijne en..., nou je, je snapt het. Op mijn 21e begon ik wel met mijn eerste warenhuis. Daar teelde ik van alles op. Mijn vader heeft later ook nog bij mij gewerkt. In ‘63, die hele strenge winter, had ik mazzel met mijn sla en prei. Niemand had het, maar dankzij mijn rolkas had ik ze wel. Al moest ik wel de grond onder water zetten, anders kreeg ik ze niet uit die bevroren grond. Het leverde me in ieder geval genoeg geld op om meer glas neer te kunnen zetten. Rond 1967/68 was ik de groente zat en stapte over of fresia’s. Mijn land was maar klein en je kon die twee keer per jaar oogsten. Ik ben nog zo’n tien jaar blijven tuinen, maar in 1977 kapte ik er mee.

Waarom?

Ik stond voor de keus om mijn tuin te vernieuwen. Maar ik had geen opvolger en Riet vond het fresiaknippen ook wel welletjes. Financieel zaten we er goed genoeg bij om te kunnen stoppen en toch ons huis en land te kunnen behouden. Vervolgens heb ik nog 17 jaar bij de plantsoenendienst van Den Haag gewerkt. Die hadden graag Westlanders.

Hoe dat zo?

Dat had toch met mentaliteit en werkinzicht te maken. En wat je kunt. Ik stapte na twee dagen al op de trekker, want ik wist hoe dat werkte. Dat gaf wel eens wrijving met de Hagenaars. Het is niet altijd makkelijk werken met ze. Ik heb ook acht jaar met de ‘veegboot’ door de Haagse grachten en sloten gevaren. We hebben hele nieuwe wijken groen ‘aangekleed’. Kortom, mooi werk. Maar toen ik de kans kreeg om er met 59,5 jaar uit te kunnen, heb ik dat gedaan. En inmiddels ben ik haast langer met pensioen dan dat ik gewerkt heb.

Waarom wilde je eigenlijk je land houden?

Ik bleef voor mijn plezier nog een en ander telen: druiven, perziken, kiwi’s. En ik wilde graag mijn paarden en schapen houden. Paarden zijn altijd mijn passie gebleven. Ik heb meer dan 35 jaar mensen op een arrenslee (zo nodig op wielen) rondgereden in de winter en ik ben jarenlang bestuurslid geweest van de vereniging ‘De Aanspanning’, hier in het Westland.

Wat was dat voor vereniging?

Ons doel was om antiek paardengerei op de weg te houden. Dat is heel lang goed gegaan en we hebben mooie dingen meegemaakt. Zo zijn we naar de Koninklijke Stallen in Engeland geweest en ik heb ook een keer mee mogen doen met de Kastelentocht in Doorn. De droom van iedere paardenman met aanspanning. Helaas is de vereniging uiteindelijk toch door gebrek aan belangstelling ten onder gegaan. Ach, alles heeft z’n tijd en op een gegeven moment was het wel klaar.

Exit paarden?

Welnee. Daar ben ik nog mee doorgegaan. Ik heb ook zelf arrensleeën en paardenwagens gebouwd. Een aantal ervan rijden nog steeds, onder andere in Spanje. Mooi werk; ontwerpen, lassen, timmeren...


Waarom ben je daarmee gestopt?

Rond 2001 kwam een projectontwikkelaar uit de lucht vallen. Ze hadden belangstelling voor het land om te kunnen bouwen. Inmiddels waren we allebei boven de 65 en we hadden wel belangstelling voor een appartement in Monster. Dus toen heb ik het land verkocht. Inmiddels is het bijna bouwrijp.

Vond je dat niet moeilijk?

Je houdt het niet tegen. Er moet gebouwd worden. Ik vraag me alleen af hoe het verder moet. Er moet echt goed gelet worden op woningtoewijzing. Als je pech hebt wonen er straks meer Hagenaars hier dan Westlanders.

Hoe ben je uiteindelijk in Naaldwijk beland?

We hebben helaas maar tweeënhalf jaar in Monster mogen wonen. Toen overleed Riet. Dat was hard. We hadden samen altijd zo hard gewerkt en we hadden gehoopt nog langer te mogen genieten. Ik bleef alleen en toen zeven jaar geleden de appartementen op Schiereiland beschikbaar kwamen heb ik er één gekocht. Ik was de eerste. Ik woon hier fijn hoor. Maar ik mis de ruimte en de dieren. Gelukkig kan ik nog veel zelf, ik rij fiets en auto, en ik ga geregeld met scootmobieltochten mee. Vrienden en kinderen bezoeken me geregeld. Dus ik klaag zeker niet, maar ik denk wel veel aan vroeger!