Column Marcel van Stigt: De noodkerk

Algemeen
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

Een pijnlijk volgelopen blaas dwong mij naar een plek te zoeken om hem in alle rust te legen. Men zegt dat mannen het in dit soort situaties makkelijker hebben dan vrouwen. Dat klopt. Vrouwen hurken niet met afgezakte broek of rok bij een boom. Maar zelf zat ik nu als man zijnde ook met een praktisch probleem. Ik liep weliswaar in het centrum van Utrecht door een park met om de drie meter een boom, maar er hielden zich daar te veel mensen op, onder wie verschillende moeders met rondhuppelende kinderen. Dat plast toch wat minder prettig.

Aan urinoirs doen ze in Utrecht kennelijk niet en horecagelegenheden kwam ik hier evenmin tegen. Maar wel een kerk. 

De deur stond uitnodigend open en een groot bord bij de entree vertelde me waarom: het was vandaag ‘Kerken Kijken Utrecht’. Een soort atelierroute, maar dan een rondgang langs kerken.  

Hier moest ik toeslaan. Maar om nu binnen te stormen en in één rechte lijn door te rennen naar het toilet... 

Ik had gehoopt op veel bezoekers, waar ik me tussen kon mengen om me meteen weer los te maken en onopvallend naar het toilet te verdwijnen, maar er was niemand. Ja, één vrouw, en die liep net naar buiten. En een oudere man, die met een gezicht vol verwachting op een stoel zat en direct opveerde toen hij mij zag. Een gids. Dat was niet de bedoeling. 

De man liep naar me toe, heette me hartelijk welkom en reikte me twee opties aan: of ik kon me verdiepen in het informatiebord waarop de geschiedenis en enkele bijzondere feiten stonden beschreven en op eigen kracht een rondje door de kerk maken, of ik kon me door hem laten rondleiden en laten bijpraten. Hij zou me heel veel over de kerk kunnen vertellen, dreigde hij met fonkelende ogen.  

Daar was ik nu juist zo bang voor. Dus koos ik direct voor de eerste optie. “Ik ben meer visueel dan auditief ingesteld”, verklaarde ik, wat overigens waar is. Hij accepteerde het, zij het met enige moeite. 

De noodsignalen vanuit mijn blaas werden heftiger. Onwillekeurig perste ik mijn dijen tegen elkaar. Toch moest ik niet alleen mijn plas, maar ook de schijn ophouden. Ik ging voor het informatiebord staan en las de tekst quasi belangstellend door, met toegeknepen wenkbrauwen en af en toe langzaam knikkend. 

Om het helemaal echt te maken pakte ik mijn leesbril uit mijn broekzak om de kaderteksten, gevat in een kleiner lettertype, in me op te nemen. Daarna begon ik, diep en schokkerig ademhalend om mijn blaas tot rust te krijgen, aan een ronde door de kerk. Ik hief mijn hoofd op naar de gebrandschilderde ramen, maar vanuit mijn ooghoeken speurde ik wild en wanhopig naar iets dat op of naar een toilet wees.  

Pas toen ik bij de ingang terugkeerde, zag ik het. Een bordje ‘Toilet’ met pijl richting een trap in een verre hoek. “Eh, meneer”, sprak ik de gids aan, bij wie nieuwe hoop ontvlamde, “ik zie daar stomtoevallig een toilet. Zou ik daar even gebruik van mogen maken?” 

“Ja hoor”, zei hij zacht. Hij oogde ineens wat verslagen.