Op glad ijs

Column
Afbeelding
(Foto: Pixabay)

De stoep voor de woning waar ik vorige week een interview zou afnemen was spekglad. Ik glibberde weg en dacht aan een soortgelijke afspraak die ik ooit met iemand had die in een landelijk gebied onder aan een dijk woonde.

Het had gevroren en ik parkeerde mijn auto met beleid op de dijk, stapte behoedzaam uit en wilde het beijzelde pad aflopen dat naar de voordeur beneden leidde. De bewoner stapte alvast naar buiten. Hij werd getuige van een bijzondere entree.

Na twee stappen voelde ik mijn hakken wegglijden. Met een bons kwam ik op mijn zitvlak terecht en zo gleed ik, met mijn tas op schoot, meterslang naar beneden totdat ik een halve meter vóór de man eindigde. Ik keek op en zei: “Ja, ik dacht: laat ik me eens op een ludieke manier presenteren.”

We moesten er allebei hartelijk om lachen.

Wie ook ooit om mijn geglibber moest lachen was een oude dame die na een winterse bui graag over een zebrapad en naar een bushalte wilde worden geholpen. Ik bood gul mijn arm aan, ze haakte gezellig in en samen staken we over. Nu was het de bedoeling dat ze op mij zou steunen, maar het liep anders. Mijn schoenen misten elke grip op het licht besneeuwde zebrapad, terwijl de vrouw een stuk stabieler stond. En dus leunde ik op haar. 

De halte bereikten we zonder problemen. De bus kwam aanrijden en ik vroeg haar, nog altijd galant, of ik haar nog even het opstapje op moest helpen. 

“Nou, nee hoor, laat maar”, zei ze. 

Dit soort situaties kunnen mij zomaar overkomen. Maar de problemen opzoeken, dat moet ik nou weer niet doen.

Als kind al besefte ik dat schaatsen voor mij niet is weggelegd. Mijn moeder spande in de wintermaanden eens een zeil over de vloer in de woonkamer, reikte drie paar Friese doorlopers aan en dan konden mijn twee broers en ik droog oefenen. Het werd een ramp. De schaatsen draaiden constant een kwartslag en bleven ze wel recht staan, dan zwikte ik om de haverklap door mijn enkels.

Toch stapte ik dapper op het ijs. Ik kwam schokkerig slechts centimeter voor centimeter vooruit. En nadat ik twee keer keihard op een knie was gevallen, ben ik er mee gestopt.

Later, veel later, heb ik me door collega’s laten verleiden om aan een bedrijfsuitje op de Jaap Edenbaan mee te doen. Mijn bezwaren pareerden ze met de boodschap dat ik ijshockeyschaatsen zou kunnen huren. Dan kon ik niet omvallen. 

Het werd geen succes. Krampachtig bewoog ik me voort, met beide handen steunend op de boarding, terwijl alle andere collega’s zwierige rondjes midden op de baan maakten. 

“Gaat-ie lekker, Marcel?”, werd er af en toe geroepen.

Twee vrouwelijke collega’s voelden kennelijk wat compassie en namen me aan de arm mee naar een vrij stuk ijs. Ze lieten me los en direct ging het mis. Mijn benen spreidden zich onherroepelijk en ik kwam terecht in een huiveringwekkende spagaat. Daarna heb ik me nooit meer op het ijs gewaagd.